Bij de speeddribbel maakt het bovenlichaam een hoek van minder dan 90 graden ten opzichte van de grond.
Dit is sterk afhankelijk van de snelheid waarmee de dribbel wordt uitgevoerd. Hoe groter de snelheid, hoe kleiner de hoek.
De dribbelarm is door het maken van snelheid meer naar voren gericht.
Er wordt gedribbeld tussen heup- en borsthoogte; de bal wordt krachtig naar de grond geduwd en komt naast de schouderas voor de voeten op de grond.
Als er geen verdedigers in de buurt zijn heeft de vrije arm een balans-functie.
Indien dit niet het geval is dan zal de dribbelaar in eerste instantie trachten zijn snelheid nog te vergroten om de verdediger van zich af te schudden.
Lukt dit niet, dan kan hij met zijn vrije arm de tegenstander belemmeren de bal af te nemen.
Uiteraard zal dit laatste ten koste gaan van de snelheid.
De loopsnelheid moet in overeenstemming zijn met het niveau van de dribbelaar; loop en dribbel mogen elkaar niet hinderen.