De trainer (T) rolt de bal (1) naar een van de vier voorste spelers (in voorbeeld naar A).
Speler A die de bal ontvangt (2) speelt een duel met speler V1 tegenover hem.
Het doel is om de bal te scoren in het poortje bij de tegenstander.
Als V1 de bal weet af te pakken speelt hij deze naar V2.
Nu mag V2 proberen te scoren bij speler B.
Na een doelpunt start de spelvorm opnieuw.Makkelijker makenSpeel eerst een paar minuten een 1-1 duel op de twee veldjes waarbij na een doelpunt de wisselspeler aan de beurt is.
Moelijker maken
Na het afpakken van de bal door V1 mogen V1 en V2 proberen te scoren bij speler A (nu is het een 2-1 duel geworden).
A moet verdedigen.
Als A de bal afpakt speelt hij deze naar speler B.
Speler A en B spelen een 2-2 duel op speler V1 en V2.