De schutter loopt richting korf, op de strafworpstip stopt hij en wijkt uit naar rechts.
Op dat moment werpt de aangever de bal. De schutter maakt een uitwijkbal.
De schutter mag een pas lopen bij het vinden van de balans. Het linkerbeen fungeert als speelbeen om de balans te houden.
De spelers leren van de voorbeelden die worden gegeven.
Als trainer kan je de oefening zelf uitvoeren, ook in slowmotion om de richting van de balans goed te laten zien.
Oefen deze beweging ook naar links.
Variant:
Na de uitwijkbal neemt de schutter een doorloopbal.
De afvanger vangt nogmaals af.
De schutter laten bewegen na de uitwijkbal alvorens de doorloopbal in te zetten.
Dat kan in dezelfde richting als de uitwijkbal, of in tegengestelde beweging.
Waak ervoor dat men verder van de korf gaat lopen.
Variant:
De uitwijkbal wordt een schijnschot en omgezet in een doorloopbal.
De vloeiende beweging van het schijnschot omzetten in een pass naar binnen vereist meer controle in de balans.
De bal met één hand naar de korf gooien.
Wat kun je zien?
De coördinatie van vangen naar een balans stappen is een probleem.
De schutter bepaalt de coördinatie door een ritme, soms met behulp van een hink.
Schutters komen bij een uitwijkbal naar rechts op linkerbeen terecht bij het vinden van balans. Dit maakt het indraaien naar de korf voor het schot moeilijk.
De uitwijkbal is een optie in het spel omdat een doorloopbalpoging wordt afgebroken omdat de verdediger goed bij blijft. Op den duur wordt de uitwijkbal een zelfstandige manier om vrij te komen.
Variant:
De aangever fungeert als verdediger om de schutter onder druk te zetten.
Na de uitwijkbeweging naar rechts geeft de aangever de bal en tracht de aangever het schot te blokkeren.
De schutter gaat voor het schot.
Variant:
Idem, maar de schutter heeft als alternatief de bal naar de in de korfzone aanwezige afvanger te gooien en een doorloopbal te nemen.
De verdediger gaat nog steeds voor het blokkeren van het schot.
Reeds eerder is beschreven hoe de verdediger gefaseerd kan worden.