Twee spelers staan op 7 meter voor de korf en acht meter uit elkaar.
Een speler met de bal onder de korf en een afvanger iets achter de korf.
Een speler voor de korf neemt de doorloopbal die uit de ruimte wordt aangegeven, nadat de andere speler voor de korf de bal heeft ontvangen.
De doorloopbal wordt afgevangen door de afvanger.
A1 wordt A2,
A2 wordt A3,
A3 wordt A4 en
A4 wordt A1.
Wat kun je zien?
De aangever leert dat de schutter alleen een doorloopbal kan nemen als het werpen rustig wordt voorbereid, voor de schutter wordt gegooid en de bal geplaatst wordt op juiste hoogte.
Looptempo en loopweg van de schutter kunnen geregeld worden door het werptempo, balbaan en het baltempo.
Het leren beheersen van problemen als timing eisen veel herhaling en soms aanpassing van de gehanteerde afstanden.
De problemen voor de schutter, de beginhouding van de doorloopbal is anders omdat het lichaam gedraaid is voor balontvangst, leiden tot onzuivere acties. Blijf hier attent op.
De handelingssnelheid moet worden opgevoerd.
Variant:
Als oefening 12, maar de aangever gooit de bal naar een schutter die uitwijkt naar een positie schuin achter de korf.
Er is sprake van een bal door het midden waarbij de aangever uit de ruimte in wedstrijdsituatie rekening moet houden met twee tegenstanders, zijn directe tegenstander en de tegenstander van de schutter, immers die loopt niet ver van de ballijn.
Variant:
De schutter maakt een schijnschot en speelt de bal door naar de speler onder de korf die een doorloopbal aangeeft.