Oefening 1
Een aangever onder de korf met bal, een afvanger achter de korf en de aanvallers voor de korf op acht meter. De aanvaller neemt een afstandschot uit beweging, willekeurig links of rechts. De aangever sluit aan bij de aanvallers, de afvanger wordt aangever en de aanvaller wordt afvanger.
Wat kun je zien?
Oefening 2
Als vorige oefening, maar na het schot blijft de schutter wachten tot de bal is afgevangen en neemt een doorloopbal. De afvanger vangt ook de doorloopbal af.
Wat kun je zien?
Oefening 3
Als vorige oefening, maar voordat de schutter de doorloopbal neemt, ontvanger hij de bal, maakt een schijnschot, gooit terug met één hand naar de aangever en neemt dan pas een doorloopbal. Een schijnschot betekent dat de beginhouding van het schot wordt ingenomen, de bal met twee handen wordt gestrekt maar niet wordt losgelaten. In plaats daarvan gooit de schutter terug naar de aangever met één hand. De keuze links of rechts is vaak afhankelijk van de positie van de verdediger, daar wordt bij de volgende oefening aandacht aan besteed.
Oefening 4
Als vorige oefening, maar de 1e aangever sluit niet direct aan achter de aanvallers. Na het eerste schot van de schutter (dit schot blijft zonder tegenstander) zal de afvanger de bal gooien naar de schutter. Op dat moment gaat de 1e aangever als verdediger naar de schutter om het (schijn)schot te blokkeren. De schutter passeert de verdediger en neemt de doorloopbal. De verdediger sluit nu aan achter de aanvallers.
Wat kun je zien?
Oefening 5
Een afvanger achter de paal, een aangever met bal onder de korf en een aantal aanvallers op 3 meter voor de korf. De leergang van de uitwijkbal wordt in deze en volgende oefeningen behandeld. De schutter op 3 meter ontvangt de bal, zijn beginhouding is als bij het schot uit stand, een kleine spreidstand. Verzet het rechterbeen iets naar achter, vind de balans op dat rechterbeen door iets met het linkerbeen a te zetten. Schiet vanuit deze balans gericht op de korf. Oefen een aantal maal op schieten op het rechter been, vervolgens op het schieten op het linkerbeen.
Schutter wordt afvanger, afvanger wordt aangever en aangever sluit weer aan bij de aanvallers.
Oefening 6
Als vorige oefening, maar de bal wordt pas gegooid als de schutter de linkervoet kruist voor de rechtervoet (bij een uitwijkbeweging naar rechts). De schutter moet het ritme zien te vinden van de pas naar rechts, ontvangst van de bal, balans zoeken op het rechterbeen en het goed strekken van armen en benen voor het gerichte schot.
Oefening 7
De aanvallers staan op 6 meter voor de korf. De schutter loopt richting korf, op de strafworpstip stopt hij en wijkt uit naar rechts. Op dat moment werpt de aangever de bal. De schutter maakt een uitwijkbal. De schutter mag een pas lopen bij het vinden van de balans. Het linkerbeen fungeert als speelbeen om de balans te houden.
De spelers leren van de voorbeelden die worden gegeven. Als trainer kan je de oefening zelf uitvoeren, ook in slowmotion om de richting van de balans goed te laten zien. Oefen deze beweging ook naar links.
Oefening 8
Na de uitwijkbal neemt de schutter een doorloopbal. De afvanger vangt nogmaals af. De schutter laten bewegen na de uitwijkbal alvorens de doorloopbal in te zetten. Dat kan in dezelfde richting als de uitwijkbal, of in tegengestelde beweging. Waak ervoor dat men verder van de korf gaat lopen.
Oefening 9
De uitwijkbal wordt een schijnschot en omgezet in een doorloopbal. De vloeiende beweging van het schijnschot omzetten in een pass naar binnen vereist meer controle in de balans. De bal met één hand naar de korf gooien.
Wat kun je zien?
Oefening 10
De aangever fungeert als verdediger om de schutter onder druk te zetten. Na de uitwijkbeweging naar rechts geeft de aangever de bal en tracht de aangever het schot te blokkeren. De schutter gaat voor het schot.
Oefening 11
Idem, maar de schutter heeft als alternatief de bal naar de in de korfzone aanwezige ‘afvanger’ te gooien en een doorloopbal te nemen. De verdediger gaat nog steeds voor het blokkeren van het schot. Reeds eerder is beschreven hoe de verdediger gefaseerd kan worden.
Oefening 12
Twee spelers staan op 7 meter voor de korf en acht meter uit elkaar. Een speler met de bal onder de korf en een afvanger iets achter de korf. Een speler voor de korf neemt de doorloopbal die uit de ruimte wordt aangegeven, nadat de andere speler voor de korf de bal heeft ontvangen.
De doorloopbal wordt afgevangen door de afvanger. A1 wordt A2, A2 wordt A3, A3 wordt A4 en A4 wordt A1.
Wat kun je zien?
Oefening 13
Als oefening 12, maar de aangever gooit de bal naar een schutter die uitwijkt naar een positie schuin achter de korf. Er is sprake van een bal door het midden waarbij de aangever uit de ruimte in wedstrijdsituatie rekening moet houden met twee tegenstanders, zijn directe tegenstander en de tegenstander van de schutter, immers die loopt niet ver van de ballijn.
Oefening 14
Als oefening 13, maar de schutter maakt een schijnschot en speelt de bal door naar de speler onder de korf die een doorloopbal aangeeft.
Oefening 15
Oefenen van gooien en vrijkomen op de korte en lange lijn. De aangever staat ver naast de korf. De schutter staat voor in het vak aan de zijde van de aangever. De schutter loopt naar de aangever toe (de korte lijn), ontvangt de bal en schiet. De aangever wordt schutter, de schutter loopt naar achter de korf, de afvanger komt op de positie
van de aangever terecht, nadat de bal naar de volgende aangever is gegooid.
Oefening 16
Als oefening 15, maar de schutter kiest de lange lijn na een schijnbeweging in de richting van de korte lijn of korf te hebben gemaakt.
Oefening 15 en 16 kunnen met tegenstander bij de schutter worden getraind, zodat de aangever leert inschatten wanneer iemand vrij staat. Doseer de verdediger. Bij het gebruik van een verdediger kan de 2e aangever (die in feite niets doet) fungeren als verdediger. De roulatie na de oefening is dan: aangever wordt verdediger, verdediger wordt schutter, schutter wordt afvanger en afvanger wordt aangever (na een combinatie met een speler).