Zet aan de linkerkant, ongeveer 1,5 meter, van het net de helft van de spelers met een racket en kleine zachte bal op een rijtje met hun gezicht richting de tegenstander aan de andere kant van het net.
De tegenstanders is de andere helft van de groep die elk in een beginpositie staan; een hoepel.
Met een bakje, dat ze met twee handen vasthouden, proberen ze de bal te vangen die de groep vanaf de andere kant met het racket over het net speelt.
De vangers mogen uit de hoepel stappen om de bal te vangen/onderscheppen.