Hockeyoefening: wie van de vier
Wie van de vier
- De trainer (T) rolt de bal (1) naar een van de vier voorste spelers (in voorbeeld naar A).
- Speler A die de bal ontvangt (2) speelt een duel met speler V1 tegenover hem.
- Het doel is om de bal te scoren in het poortje bij de tegenstander.
- Als V1 de bal weet af te pakken speelt hij deze naar V2.
- Nu mag V2 proberen te scoren bij speler B.
- Na een doelpunt start de spelvorm opnieuw.Makkelijker makenSpeel eerst een paar minuten een 1-1 duel op de twee veldjes waarbij na een doelpunt de wisselspeler aan de beurt is.
Moelijker maken
- Na het afpakken van de bal door V1 mogen V1 en V2 proberen te scoren bij speler A (nu is het een 2-1 duel geworden).
- A moet verdedigen.
- Als A de bal afpakt speelt hij deze naar speler B.
- Speler A en B spelen een 2-2 duel op speler V1 en V2.