Basketbaloefeningen
- De spelers geven elkaar moeilijke ballen.
- Zodanig gooien dat er moeite moet worden gedaan om met één hand te vangen.
- Op kniehoogte, iets te ver langs het lichaam, iets boven het hoofd.
- Een speler is de werker en een speler is de aangever.
- De werker komt vanaf circa 10 meter aanlopen richting aangever, de bal wordt met twee handen gegooid.
- De werker stopt, vangt de bal met twee handen, gooit terug met twee handen en loopt terug naar beginpositie.
- Oefening tienmaal uitvoeren en dan wisselen van taak.
- De spelers gooien de bal afwisselend hoog, laag, met een stuit of op borsthoogte aan.
- de bal wordt aan de zijkant met ontspannen en gespreide vingers vastgehouden.
- de palmen van de hand mogen de bal niet raken.
- de duimen bevinden zich achter de bal;
- trekt men in het verlengde van de duimen denkbeeldig verlengde lijnen,
- dan dienen deze zich te kruisen in het ’hart' van de bal. .
- de ellebogen zijn gebogen naast het lichaam; de punten wijzen naar de grond.
- de bal wordt vastgehouden voor het middenrif.
- ten aanzien van een agressieve verdediger wordt de bal boven het hoofd of naar de heup gebracht;
- in het laatste geval wordt één voet geplaatst in de richting van de tegenstander;
- de ellebogen zijn licht gespreid.
- de voeten staan in een kleine schredestand of parallelstand.
- knieën licht gebogen; romp iets voorover.
- lichaamsgewicht boven beide voeten.
- de bal wordt ter hoogte van de borst met de vingertoppen vastgehouden; duimen achter de bal.
- de ellebogen wijzen naar achter en zijn niet al te dicht bij het lichaam. ogen gericht op het doel.
- door de strekking van de armen en het achterste been wordt de bal weggeduwd en zo lang mogelijk begeleid; de bal verlaat de handen via de vingertoppen.
- aan het eind van de actie wijzen de handpalmen naar buiten en de duimen naar beneden;
- dit wordt veroorzaakt door het met kracht omklappen van de polsen.
- het lichaamsgewicht wordt door de totale handeling overgebracht op de voorste voet.
- vaak wordt de pass ondersteund door een stap met het voorste been in de richting van het doel.
- de chestpass kan ook in zijwaartse richting uitgevoerd worden; pivoteren in de richting van het doel is hiervoor noodzakelijk.
- Halverwege de normale dribbelhoogte wordt de bal met een polsslag via een vlakke stuit naar de andere dribbelhand gebracht.
- Op het moment, dat de beweging wordt ingezet stapt het rechterbeen naar voren,
- zodat de bal ongehinderd de linkerhand kan bereiken.
- De bal gaat in dit geval voor de linkervoet langs.
- De bal wordt met de andere hand laag aangenomen.
- Na de overname draait het lichaam over de linkervoet tussen de bal en de verdediger,
- waarbij de vrije (gebogen) arm weer een beschermende functie heeft.
- Bij de speeddribbel maakt het bovenlichaam een hoek van minder dan 90 graden ten opzichte van de grond.
- Dit is sterk afhankelijk van de snelheid waarmee de dribbel wordt uitgevoerd. Hoe groter de snelheid, hoe kleiner de hoek.
- De dribbelarm is door het maken van snelheid meer naar voren gericht.
- Er wordt gedribbeld tussen heup- en borsthoogte; de bal wordt krachtig naar de grond geduwd en komt naast de schouderas voor de voeten op de grond.
- Als er geen verdedigers in de buurt zijn heeft de vrije arm een balans-functie.
- Indien dit niet het geval is dan zal de dribbelaar in eerste instantie trachten zijn snelheid nog te vergroten om de verdediger van zich af te schudden.
- Lukt dit niet, dan kan hij met zijn vrije arm de tegenstander belemmeren de bal af te nemen.
- Uiteraard zal dit laatste ten koste gaan van de snelheid.
- De loopsnelheid moet in overeenstemming zijn met het niveau van de dribbelaar; loop en dribbel mogen elkaar niet hinderen.
- De knieën en enkels zijn bij de lage dribbel sterk gebogen, zodat de bal extra laag bij de grond kan blijven.
- De romp en het hoofd daarentegen blijven nagenoeg rechtop.
- De blik is gericht op de tegenstander(s) en de rest van het speelveld.
- De vrije (licht gebogen) arm is gekeerd in de richting van de tegenstander en heeft een beschermende functie.
- Indien de situatie het nodig maakt wordt het lichaam tussen de tegenstander en de bal gebracht.
- Opbrengen van de bal naar de aanvalshelft.
- Fast break.
- Als de weg naar de basket vrij is.
- Eén-tegen-één situaties.
- Drive, tussen verdedigers door.
- Vrijmaken om in een betere schotpositie of passmogelijkheid te komen.
- Ontsnapping uit een situatie, waarin het geven van een pass eenvoudig niet mogelijk is en de bal beschermd moet worden.
- voeten in parallelstand; de bal in beide handen voor de borst.
- ogen gericht op het doel.
- met de linkervoet stappen in de passrichting,
- zodat de linker-zijkant van het lichaam vóór komt (indraaien);
- tegelijkertijd wordt de bal met beide handen achter het hoofd gebracht;
- het lichaamsgewicht rust op het achterste been.
- de elleboog bevindt zich onder de bal;
- de hoek tussen de boven- en onderarm is ongeveer 90 graden;
- de vingers van de werphand zijn gespreid.
- vervolgens: heupen en romp naar links indraaien;
- de linkerhand zal hierdoor contact met de bal verliezen en wordt ter bescherming van de actie horizontaal gehouden;
- de elleboog is gebogen.
- de rechterarm zwiept in een rechte lijn langs het hoofd in de richting van het doel; de beweging eindigt met het
- omklappen van de pols; de bal wordt nagewezen door de werparm,
- terwijl de pols ontspannen naar beneden hangt.
- tijdens de actie wordt het lichaamsgewicht naar de voorste voet verplaatst.
- Spelers staan verspreid in de zaal; iedereen heeft een bal.
- Gesloten voetenstand; armen gestrekt boven het hoofd; de bal wordt met de vingertoppen vastgehouden.
- De bal wordt tussen de beide handen snel en strak heen en weer gepasst.
- Als a; armen langzaam buigen totdat de bal voor het hoofd is; daarna weer strekken.
- Als a; staan en hurkzit afwisselen.
- Als a; wie kan gaan zitten en weer gaan staan zonder dat de bal valt?
- bereiken van medespelers, die verdedigd worden. in de afronding van de fast break.
- tegen trage spelers.
- tegen lange spelers.
- aanspelen van de center