facebook pixel

Gymlesoefeningen

  • De docent zorgt ervoor dat iedereen een plekje aan de parachute heeft (de meeste parachutes hebben lusjes aan de buitenkant om hem vast te houden).
  • Voordat je begint is het belangrijk dat de parachute goed strak staat.
  • Laat dus een aantal leerlingen naar achteren lopen totdat iedereen op de goede plek staat. 
  • Het is het makkelijkste als de docent het ritme aangeeft, later kan je het de kinderen zelf laten doen.
  • De docent kiest 2 leerlingen uit die op de grond onder de parachute moeten gaan liggen.
  • De overgebleven leerlingen gaan nu tegelijkertijd de parachute omhoog en omlaag doen.
  • Steeds als de parachute van hoog naar laag gaat krijgen de 2 leerlingen op de grond een windvlaag en blijft er een afdruk achter in de parachute als deze de grond raakt.
  • Dit vinden de kleuters altijd helemaal geweldig!
  • Na een aantal keer wissel je de leerlingen.
  • De docent zorgt ervoor dat iedereen een plekje aan de parachute heeft (de meeste parachutes hebben lusjes aan de buitenkant om hem vast te houden).
  • Voordat je begint is het belangrijk dat de parachute goed strak staat.
  • Laat dus een aantal leerlingen naar achteren lopen totdat iedereen op de goede plek staat. 
  • Het is het makkelijkste als de docent het ritme aangeeft, later kan je het de kinderen zelf laten doen.
  • De parachute gaat 5 keer omhoog en omlaag.
  • Bij de 6e keer omhoog duikt iedereen naar binnen onder de parachute en houdt de parachute op de grond.
  • Als iedereen dit tegelijk doet ontstaat er een tent.
  • Na een aantal seconden geeft de docent een signaal en gaat iedereen weer uit de tent en begint alles opnieuw. 


  • De docent zorgt ervoor dat iedereen een plekje aan de parachute heeft (de meeste parachutes hebben lusjes aan de buitenkant om hem vast te houden).
  • Voordat je begint is het belangrijk dat de parachute goed strak staat.
  • Laat dus een aantal leerlingen naar achteren lopen totdat iedereen op de goede plek staat. 
  • Het is het makkelijkste als de docent het ritme aangeeft, later kan je het de kinderen zelf laten doen.
  • De docent kiest 2 leerlingen uit die van plaats moeten verwisselen als de parachute omhoog gaat.
  • De parachute gaat 3 keer omhoog en omlaag.
  • Bij de 4e keer omhoog verwisselen de 2 gekozen leerlingen van plek.
  • Als ze hun nieuwe plek hebben ingenomen kiest de docent 2 nieuwe leerlingen en begint het opnieuw.
  • De docent zorgt ervoor dat iedereen een plekje aan de parachute heeft (de meeste parachutes hebben lusjes aan de buitenkant om hem vast te houden).
  • Voordat je begint is het belangrijk dat de parachute goed strak staat.
  • Laat dus een aantal leerlingen naar achteren lopen totdat iedereen op de goede plek staat. 
  • De docent legt een bal op de parachute.
  • De leerlingen moeten doormiddel van samenwerking de bal door het gat in het midden van de parachute krijgen.
  • Zet de banken op 2 kastkoppen zodat er een helling ontstaat.
  • Als dit materiaal niet voor handen is kan er ook met ander materiaal een verhoging worden gebouwd.
  • De leerlingen moeten via de bank de bal in een korf rollen.
  • Dat betekent dus dat de bal omlaag gerold moet worden. 
  • Leg verschillende ballen neer zodat de leerlingen hiermee kunnen experimenteren.
  • Elke bal rolt immers weer anders.

Zet de kast (zonder bovenkant) op minimaal 6 blokken of 2 banken zodat de ballen er aan de onderkant weer uitvallen. Zo kunnen de leerlingen makkelijk de ballen pakken. Leg verschillende ballen neer zodat de leerlingen hiermee kunnen experimenteren. Elke bal rolt immers weer anders.
De leerlingen moeten via de bank de bal in de kast rollen. Dat betekent dus dat de bal omhoog gerold moet worden.

  • Zet met pionnen (of ander materiaal) 2 banen uit en leg 2 hoepels tegen de muur.
  • Zorg ervoor dat er maximaal 5 leerlingen op 1 baan staan, zet eventueel meer banen uit. 
  • Zet bij het startpunt een korf neer om alle ballen in te verzamelen.
  • Leg verschillende ballen neer zodat de leerlingen hiermee kunnen experimenteren.
  • Elke bal rolt immers weer anders. 
  • De leerlingen moeten de bal in de hoepel rollen.
  • Dit betekent dat de bal stil ligt in de hoepel.
  • Op het overzichtsplaatje staat waar ze moeten starten.
  • Twee kinderen zijn de tikkers (kreeften), de rest van de kinderen zijn de lopers.
  • De tikker gaan op hand en voeten (met buik naar boven) op het startsignaal alle lopers proberen te tikken.
  • Als een loper is getikt wordt hij ook een kreeft en helpt mee met tikken.
  • Als alle lopers zijn getikt is het spel afgelopen en kiezen de tikkers twee nieuwe tikker uit. 


kreeftentikkertje

  • Één kind is de tikker (reus) die zit in zijn huis, de rest van de kinderen zijn de kabouters en zitten in een kring (met een kleine opening).
  • De reus komt uit zijn huis en belt bij de kabouters aan en zegt: “ kabouters komen jullie spelen?” kabouters roepen “NEE!” De reus gaat terug naar huis en gaat slapen.
  • Een van de kabouters die aangewezen wordt door de lesgever loopt naar het huis van de reus en belt aan: “reus kom je buiten spelen?” de reus slaapt door.
  • De kabouter tikt op de neus van de reus.
  • De reus wordt wakker en roept “JAA” en rent achter de kabouter aan.
  • De kabouter gaat door de opening van de kring terug naar zijn plekje voordat hij getikt is door de reus.
  • De lesgever kiest nu een nieuwe reus. 


de-reus-en-de-kabouter

  • Één kind is de tikker (agent), de rest van de kinderen zijn de lopers (boeven).
  • De tikker gaat op het startsignaal alle lopers proberen te tikken.
  • Als een loper is getikt geeft de agent een hem een hand en brengt hem naar de gevangenis.
  • Als alle lopers in de gevangenis zitten is het spel afgelopen en kiest de tikker een nieuwe tikker uit.


gevangenistikkertje

  • In boevenstad zijn boeven ontsnapt.
  • De tikker (de agent) krijgt een lintje om en probeert zo snel mogelijk de lopers (de boeven) te tikken.
  • De boeven proberen vrij te blijven door weg te rennen.
  • Als alle hoepels (cellen) vol zijn, is het spel afgelopen.
  • Dan kiest de agent een nieuwe agent.
  • De agent geeft het lintje aan de nieuwe agent en alle boeven zijn weer vrij


agent-en-boeven

  • Verdeel de groep in vier kleine groepjes van minimaal 3 kinderen.
  • Elke groep staat bij een hoepel met 4 verschillende attributen erin.
  • Ze spreken samen af welk attribuut ze gaan verzamelen en wie waar heen gaat.
  • Bij het startsignaal rent de groep uit elkaar allemaal naar een andere hoepel toe van de andere teams en halen hun attribuut op dat ze hadden afgesproken.
  • Ze mogen maar 1 attribuut halen en brengen dat naar hun eigen hoepel, daarna mogen ze weer wat gaan halen.
  • Niemand kan hun tegenhouden of tikken.
  • Alle andere teams proberen hetzelfde.
  • Het team dat als eerste een kwartet heeft, heeft gewonnen.
  • Ze leggen het kwartet uit de hoepel en gaan erbij zitten.
  • De andere teams kunnen doorspelen voor de 2e , 3e en 4e plek.
  • Aan het eind van het spel laat je de teams de attributen weer goed verdelen, zodat er opnieuw gespeeld kan worden.


kwartet-zonder-tikken