Gymlesoefeningen voor de techniek spellen
- De docent zorgt ervoor dat iedereen een plekje aan de parachute heeft (de meeste parachutes hebben lusjes aan de buitenkant om hem vast te houden).
- Voordat je begint is het belangrijk dat de parachute goed strak staat.
- Laat dus een aantal leerlingen naar achteren lopen totdat iedereen op de goede plek staat.
- De docent legt een bal op de parachute.
- De leerlingen moeten doormiddel van samenwerking de bal door het gat in het midden van de parachute krijgen.
- Zet de banken op 2 kastkoppen zodat er een helling ontstaat.
- Als dit materiaal niet voor handen is kan er ook met ander materiaal een verhoging worden gebouwd.
- De leerlingen moeten via de bank de bal in een korf rollen.
- Dat betekent dus dat de bal omlaag gerold moet worden.
- Leg verschillende ballen neer zodat de leerlingen hiermee kunnen experimenteren.
- Elke bal rolt immers weer anders.
Zet de kast (zonder bovenkant) op minimaal 6 blokken of 2 banken zodat de ballen er aan de onderkant weer uitvallen. Zo kunnen de leerlingen makkelijk de ballen pakken. Leg verschillende ballen neer zodat de leerlingen hiermee kunnen experimenteren. Elke bal rolt immers weer anders.
De leerlingen moeten via de bank de bal in de kast rollen. Dat betekent dus dat de bal omhoog gerold moet worden.
- Zet met pionnen (of ander materiaal) 2 banen uit en leg 2 hoepels tegen de muur.
- Zorg ervoor dat er maximaal 5 leerlingen op 1 baan staan, zet eventueel meer banen uit.
- Zet bij het startpunt een korf neer om alle ballen in te verzamelen.
- Leg verschillende ballen neer zodat de leerlingen hiermee kunnen experimenteren.
- Elke bal rolt immers weer anders.
- De leerlingen moeten de bal in de hoepel rollen.
- Dit betekent dat de bal stil ligt in de hoepel.
- Op het overzichtsplaatje staat waar ze moeten starten.
- De leerlingen maken 2-tallen en zoeken ieder een eigen matje uit.
- De 2-tallen gaan tegenover elkaar staan op de mat.
- Je mag alleen met de voorvoet op de rand van de mat staan de hak moet los van de grond zijn.
- Je plaatst de vlakke handen tegen elkaar en het spel begint.
- Het doel van het spel is de tegenstander uit evenwicht te brengen zodat hij/zij een stap moet zetten.
- Als dit gebeurd heb je gewonnen.
- Je mag iemand uit evenwicht brengen door te duwen of in te houden terwijl de ander duwt.
- Laat de leerlingen om de 2 a 3 minuten van tegenstander wisselen om de spanning erin te houden.
- De leerlingen maken 2-tallen en zoeken ieder een eigen matje uit.
- De 2-tallen gaan tegenover elkaar zitten.
- De aanvaller op handen en knieën, de verdediger op ellebogen en knieën.
- Er zijn 2 rollen:
- Aanvaller: Deze moet de bal proberen te pakken.
- Verdediger: Deze moet de bal verdedigen.
- Het spel begint en de aanvaller gaat proberen de bal te pakken.
- Lukt dit? Dan wint de aanvaller.
- Lukt dit niet binnen 60 sec? Dan wint de verdediger.
- Laat de leerlingen om de 2 a 3 minuten van tegenstander wisselen om de spanning erin te houden.
- De leerlingen maken 2 –tallen en pakken per 2-tal twee badmintonrackets en een shuttle uit de korf.\
- Vervolgens gaat de ene van het 2-tal op de lijn van de pionnen staan en zijn/haar maatje daar tegenover.
- Hierdoor creëer je een soort straatje waar je doorheen kan lopen.
- Dit is i.v.m. de veiligheid.
- De opdracht is dat de leerlingen de shuttle 10x naar elkaar moeten overslaan zonder dat deze de grond raakt.
- Lukt dit al snel dan kan je een wedstrijdje doen wie binnen 5 minuten het meest de shuttle kan overslaan.
- Alle leerlingen pakken een badmintonracket en een shuttle uit de korf.
- Vervolgens zoeken ze allemaal een plekje in de zaal uit waar ze gaan oefenen.
- De opdracht is dat de leerlingen de shuttle 10x moeten hooghouden zonder dat deze de grond raakt.
- Lukt dit al snel dan kan je een wedstrijdje doen wie binnen 5 minuten de shuttle het vaakst kan hooghouden.
- Speel dit spel op 1/3 of de helft van de zaal.
- De docent kiest 2 tikkers uit die een lintje krijgen.
- De tikkers moeten proberen de lopers af te gooien met de foambal.
- Ze mogen niet lopen met de bal.
- De lopers mogen achter de kasten schuilen voor de tikkers.
- Als er een loper wordt afgegooid moet hij/zij een pion op z’n kant zetten.
- Hij/zij blijft gewoon meedoen met het spel.
- Als een loper vanuit de hoepel de basketbal in de basket gooit worden alle pionnen weer rechtop gezet en moeten de tikkers opnieuw beginnen.
- Als alle pionnen om zijn hebben de tikkers gewonnen en worden er 2 nieuwe tikkers gekozen.
- Als na 5 minuten spelen de pionnen nog niet om zijn winnen de lopers en worden er ook 2 nieuwe tikkers gekozen.
- Er worden 3 ballen in het speelveld gegooid.
- Vervolgens mogen alle leerlingen elkaar afgooien.
- Zet 2 kasten en 2 Trapezoïdes in de hoeken van de zaal met ieder 3 pionnen erop.
- De docent maakt teams van 3 a 4 leerlingen.
- 4 teams gaan in het veld en de rest op de bank
- De leerlingen moeten met de fitnessbal de pionnen van de andere teams omver slaan terwijl ze hun eigen pionnen moeten verdedigen.
- Als bij een team alle 3 de pionnen om zijn moet dat team wisselen met het team dat op de bank zit.
- De docent verdeeld de leerlingen over 2 teams van 3.
- De leerlingen moeten op hun buik gaan liggen en een blokje pakken.
- De docent rolt de tennisbal in het speelveld en het spel begint.
- De leerlingen moeten de bal bij het andere team tegen de mat aan krijgen.
- Als dit lukt krijgen ze 1 punt.
- Dit moeten ze doen door met het blokje de bal weg te kaatsen.
- Net als Air hockeyen.
- Het team dat aan het einde van het spel de meeste punten heeft wint.