facebook pixel

Korfbaloefeningen

In het kort: beoefenen van de doorloopbal vanuit moeilijke situaties.

Organisatie: drie-of viertallen per korf, één of twee mensen onder de korf, twee er voor. Na het aangeven naar voren lopen om daarna een doorloopbal te nemen, doordraaien dus.

a ) Doorloopballen, aangegeven met een stuit.

b )Het aangeven gebeurt te laat: bovenhandse doorloopballen nemen.

c ) Het aangeven gebeurt te laat: de doorloopbalnemer loopt (links of rechts) langs de korf en brengt de bal min of meer zijwaarts of schuin achterover omhoog. Als de nemer met het rechterbeen afzet, dan verloopt deze beweging het soepelst en is het schot het zuiverst als links langs de paal gelopen wordt.

d ) Het aangeven gebeurt te laat: de doorloopbalnemer loopt langs de paal en slingert de bal met één hand over het hoofd in de korf. Deze beweging noem ik de Durk Bergsma-bal, naar de speler van Stânfries die een sterke voorkeur voor deze techniek heeft, die veel op een basketbal-techniek lijkt.

e ) Het aangeven gebeurt te laat: de doorloopbal wordt in de sprong genomen.

f ) De bal wordt te vroeg aangegeven: er moet een 'lange trekbal' worden genomen met een lang zweefmoment in de beweging.

g ) De bal wordt niet aangegooid maar toegerold (kan ook in wedstrijden voorkomen als de bal uit handen wordt geslagen, of na een mislukte stuitbal bijvoorbeeld)

h ) Mijn favoriete showbeweging: de bal wordt iets te vroeg aangegeven, waardoor er gelegenheid is om tijdens de ene toegestane pas de bal eenmaal rond het lichaam te brengen (bal vangen met rechts, naar achter de rug brengen, daar over pakken op de linkerhand, bal naar voren brengen en in twee handen nemen) en daarna pas te schieten. Niet direct een beweging om in een spannende wedstrijd uit te voeren.

Variaties:

1 ) Het aangeven gebeurt niet meer van onder de korf, maar vanuit de ruimte. Hierbij kan gedacht worden aan een plaats op circa 5 meter schuin voor de korf, waardoor met name het aangeven moeilijker wordt, maar de doorloopbal nog heel goed te maken is. Heel wat lastiger wordt het als de aangever nog veel verder van de korf staat, bijvoorbeeld op 12 meter schuin voor de korf. Of nog verder: denk aan de situatie waarbij vanuit de verdediging in 1 keer een doorloopbal wordt aangegeven. Om dat te oefenen -en velen zullen dat best leuk vinden -moet de aangever op meer dan 20 meter van de korf staan!

2 ) Alle oefeningen met een verdediger bij de nemer van de doorloopbal.

In het kort: spelvorm, waarbij de schutter drie verschillende soorten kansen achter elkaar krijgt. 

Organisatie: tweetallen (eventueel drietallen) per korf, iedereen start onder de korf.

Moeilijke doorloopbal.

Nummer 1 start weg bij de korf, krijgt direct de bal aangespeeld en neemt het kansje van dichtbij. Nummer 2 vangt af en speelt de bal terug naar nummer 1 die intussen verder bij de korf vandaan is gelopen. Nummer 1 neemt een afstandsschot (de tweede kans). Nummer 2 vangt de bal af en geeft nummer 1 aan voor een doorloopbal (de derde kans). Daarna gaat nummer 2 een triootje schieten, enz. Een doelpunt uit het wegstarten en de doorloopbal levert 1 punt op, het afstandsschot 2 punten. Welk tweetal (eventueel drietal) heeft het eerst 25 punten gehaald?

Variaties:

'Triootje'is heel geschikt als

a ) Triootje met een afstandsschot, een uitwijkbal en een opwarmoefening aan het begin van de bovenhandse doorloopbal (die door de schutter zelf wordt training. afgevangen).

b ) Alles achter de korf uitvoeren.

c ) Kwartetten: dat wil zeggen vier schoten per keer: eerst wegstarten, dan een afstandsschot, gevolgd door een uitwijkbal (of een schot na een zijwaartse beweging) en tot slot een doorloopbal.

In het kort: schietkansen beoefenen die ontstaan na aangeven vanaf een positie 10 meter voor de korf. 

Organisatie: drie-of viertallen per korf. Er is een vaste aangever die circa 10 meter voor de korf staat. De twee of drie werken beurtelings.

a ) Nummer 1 werpt op nummer 4 (de aangever) en loopt schuin naar voren. Als hij zo'n 8 meter van de korf is, krijgt hij de bal terug. Vervolgens speelt nummer 1 de bal naar nummer 2 onder de korf en loopt er achteraan voor een doorloopbal.

b ) Als a., maar nummer 1 neemt een uitwijkbal.

c ) Als a., maar nummer 4 speelt, als nummer 1 circa 8 meter van de korf is, direct naar nummer 2 onder de korf, en nummer 1 neemt een doorloopbal 'zonder bal'.

d ) Nogmaals als a., maar nummer 2 loopt op het moment dat nummer 1 de bal terug ontvangen heeft, bij de korf vandaan. Nummer 1 speelt op nummer 2 die vervolgens schiet. Deze situatie kan in wedstrijden ontstaan, als de verdediger van nummer 2 heel erg bedacht is op actie a. van nummer 1.

e ) Nummer 1 werpt naar nummer 4 en loopt recht op nummer 4 toe, ontvangt de bal terug en schiet met een halve draai. Deze actie heeft de meeste kans van slagen als nummer 1 na het afspelen op nummer 4 niet meteen gaat lopen, maar wacht met lopen tot nummer 4 de bal naar binnen speelt (nummer 1 'springt' dan als het ware 'in' de bal, om vervolgens een draaischot te nemen). Ik noem deze bal de Anno-bal, naar Anno Sloot, oud-speler van Goorecht en Nic., die met deze actie ook in de overgangsklasse gemiddeld zeker 1 doelpunt per wedstrijd maakte.

f ) De nummers 1 en 2 (en eventueel 3) staan 'naast' aangever nummer 4 met circa 5 meter tussenruimte. Daar vandaan worden doorloopballen genomen, die rechtstreeks worden aangegeven door nummer 4. Ieder vangt zijn eigen bal af en speelt weer terug op nummer 4.


In het kort: beoefenen van allerlei vormen van het schot vanuit een steunende positie.

Organisatie: tweetallen per korf, steeds 1 vaste persoon onder de korf en 1 persoon ervoor. Wisselen na plusminus 1 minuut.

a ) Een aangever op circa 6 meter voor de korf, de schutter staat onder de korf. De schutter start weg van de korf (schuin naar achteren), krijgt de bal aangespeeld en schiet meteen. De aangever vangt af.

b ) Als oefening a., maar de schutter dreigt slechts met een schot, laat de verdediger inspringen en vervolgt dan met een 'onderhandse trekbal': een soort onderhands genomen strafworp van plm. 5 meter schuin achter de korf. De Germa-bal -zo door mij genoemd naar Germa Woldhuis van Nic. die hiermee regelmatig succes had -wordt hier beoefend. De aangever vangt af.

c ) Uitgangssituatie is dezelfde, maar de schutter krijgt nu een verdediger bij zich (enkele tweetallen opheffen dus). De verdediger krijgt als opdracht te bepalen welke van de beide mogelijkheden (a. of b.) de aanvaller krijgt: hij reageert expres te laat (waarna er een schot moet volgen), of hij volgt de schutter overdreven fel (en geeft dus gelegenheid voor de onderhandse trekbal). Bij de oefeningen d., e. en f. speelt de aanvaller zich met één simpele beweging vrij. Een efficiënte manier, die echter veel techniek (en dus oefening) vraagt.

De eerste drie oefeningen vormen de basis voor het creëren van schotkansen in de paalzône (bijvoorbeeld als reactie op voorverdedigen).

Deze bal heeft alleen kans van slagen bij een niet al te oplettende verdediger, en moet dan ook nog zo stiekem mogelijk worden uitgevoerd. De aanvaller mag zich dus eerst niet oriënteren op zijn positie door even achterom te kijken of iets dergelijks.

Situaties zoals beschreven in h., i. en j. komen in wedstrijdsituaties voor, als de verdediger van de afvanger onder de korf meer oog heeft voor wat er elders in het vak gebeurt dan voor zijn directe tegenstander. Met name mensen die veelvuldig afvangwerk verzorgen kunnen baat hebben bij deze oefeningen.

d ) Oefening als b., maar de schutter loopt nu zijwaarts weg en moet op het moment van vangen dus een draai van bijna 180 graden richting korf maken om de trekbal te kunnen nemen. In de aanleerfase kan deze oefening ook vanuit stand beginnen, waarbij de schutter dus plusminus 5 meter naast de korf stil staat en de aangever enkele meters voor de korf. De bal dient aan de buitenkant aangespeeld te worden.

e ) Als d. nu met verdediger bij de schutter (enkele tweetallen opheffen). De verdediger komt vrij fel inlopen.

f ) De schutter staat op de 'ideale aangeefpositie', een half metertje voor de korf. Zijn verdediger staat tussen hem en de paal, zonder daadwerkelijk te verdedigen (met de handen dus onoplettend naar beneden). De schutter gooit de bal met twee handen achterover in de korf.

g ) De 'schutter' staat ongeveer een halve meter achter de korf met de verdediger voor zich. De verdediger verdedigt goed met zijn handen omhoog en het gezicht naar de aanvaller. De aanvaller maakt nu een schijnworp boven het hoofd van de verdediger, alsof hij iemand voor de korf wil aanspelen. De verdediger reageert hierop door zich om te draaien en de handen te laten zakken, neemt een voorverdedig-positie in dus. Zodra deze dat doet, volgt het schot van een halve meter achter de korf.

h ) De 'aangever' staat plusminus 5 meter voor de korf. Deze schiet, maar expres een eindje over de korf. De schutter die onder de korf staat, vangt de bal door van onder de korf snel een à twee passen achteruit te doen, en schiet meteen in een vloeiende beweging.

i ) Als h., maar nu schiet de persoon onder de korf direct vanuit een sprong. De timing is nu heel erg belangrijk, bovendien is het in feite meer tikken van de bal dan schieten. Vergelijk het met een set-up bij volleybal.

j ) De 'aangever' staat zo'n 7 meter voor de korf en schiet weer expres over de korf. De 'afvanger' laat de bal over zich heen gaan, loopt er dan achteraan en schiet met een halve draai (de bal eerst een keer laten stuiten).


In het kort: beoefenen van allerlei vormen van het schot in 'moeilijke situaties'. 

Organisatie: tweetallen per korf, steeds 1 vaste aangever en 1 schutter. Wisselen na 1 à 2 minuten.

a )De aangever speelt de bal steeds circa 1 meter links van de schutter. Deze springt als het ware 'in' de bal, en schiet meteen in een vloeiende beweging op de korf.

b ) Als a., maar nu wordt de bal steeds 1 meter rechts van de schutter geplaatst.

c ) Als a., maar de bal wordt naar keuze van de aangever steeds links of rechts van de schutter gespeeld.

d ) De aangever geeft van onder de korf een strakke bal. Vlak voor hij de bal ontvangt, doet de schutter die circa 6 meter voor de korf staat, een pas naar achteren. Hij schiet vervolgens (vanaf één been) in een vloeiende beweging. Op deze manier creëert een aanvaller erg veel ruimte voor het schot. Voor deze wijze van schieten is wel veel techniek c.q. kracht nodig.

e ) Zelfde oefening als d., maar nu krijgt de schutter een verdediger bij zich. De aangever moet zo strak mogelijk blijven plaatsen. De schutter zal de neiging vertonen eerder de beweging naar achteren te maken, wat juist niet moet: pas op het moment van vangen komt de beweging achterwaarts, onmiddellijk gevolgd door het schot.

f ) Uitgangssituatie: aangever onder de korf, schutter op circa 8 meter voor de korf, met een verdediger bij zich. De aangever speelt op de schutter, die na het vangen van de bal een stap richting korf maakt en dreigt een doorloopbal te nemen. Nadat de verdediger de achterwaartse beweging heeft ingezet, trekt de aanvaller meteen het voorste been weer terug en schiet direct.

In het kort: beoefenen van diverse vormen van het schot met een vaste verdediger. 

Organisatie: viertallen per korf, er is één vaste aangever en één vaste verdediger, de beide anderen schieten beurtelings. Na circa 1 minuut wisselen van functie.

Alle vormen van het schot genoemd bij oefening met drietallen komen in aanmerking om in deze organisatievorm te beoefenen. De bedoeling van deze oefeningen met verdediger erbij kan zijn om de schutter de oefeningen op volle snelheid uit te laten voeren (bijvoorbeeld bij het nemen van doorloopballen of gewoon bij het afstandsschot: geen gelegenheid geven tot 'mikken'), meer in de 'wedstrijdsituatie' te brengen (het schieten met een verdediger vlak voor je neus is heel iets anders dan het rustig in alle vrijheid aanleggen voor een afstandsschot), gevoel te laten krijgen van het juiste moment (het maken van een uitwijkbeweging die echter gevolgd wordt door een doorbraak in plaats van een afstandsschot is niet moeilijk, het gaat met name om het moment dat de verdediger verkeerd staat en de definitieve beweging moet worden ingezet), het wegstarten kan op deze manier naar alle richtingen geschieden. Let wel: de benodigde draai is niet in alle gevallen hetzelfde, een draai kan bij wegstarten in het verlengde van de paal zelfs achterwege blijven. Het schot is het moeilijkst wanneer de schutter recht op de aangever toeloopt; in de andere gevallen is het schieten eenvoudiger, maar het zuiver aangeven moeilijker.

Oefening o. is een voorbeeld van een combinatie van twee standaardbewegingen. Zo zijn er meerdere te bedenken, bijvoorbeeld: wegstarten bij de korf, maar na ontvangst van de bal een doorloopbal nemen, of: uitwijken over rechts, bal ontvangen, bal weer naar binnen spelen en vervolgen met een uitwijkbal over links, enz.

Goed nawijzen!

De oefeningen a., b. en c. zijn vooral bedoeld om ook na minder goed geplaatste ballen toch te kunnen schieten.

bij te brengen op welke plaats een beweging moet worden ingezet (bijvoorbeeld bij een doorbraak die zeer plotseling wordt afgebroken en dan gevolgd wordt door een schot van zeer dichtbij of op welke plaats een wijkbeweging moet worden ingezet).

De meeste korfballers houden niet erg van schietoefeningen met verdedigers erbij. Om de hierboven genoemde redenen denk ik echter dat er toch regelmatig geschoten moet worden onder druk. Het is essentieel dat de verdedigers weten wat hun functie bij deze oefening is: het gaat erom dat ......(één van bovenstaande doelen invullen) en dus niet dat het de schutter onmogelijk wordt gemaakt om te schieten. Het is een koud kunstje voor een verdediger om elk schot te verhinderen: hij weet immers wat er gaat komen. Als een aanvaller het daarentegen niet goed doet, moet de verdediger inderdaad proberen het schot te blokkeren, of niet in de slecht uitgevoerde schijnbeweging trappen.

Verloop van de oefeningen:

(met als voorbeeld het nemen van uitwijkballen). De vaste aangever staat onder de korf met bal, de twee schutters staan circa 10 meter voor de korf, de verdediger staat bij één van hen. De aanvaller met verdediger loopt richting korf, dwingt de verdediger mee te lopen, maakt een plotselinge wijkbeweging, waardoor hij zich vrij van de verdediger speelt, ontvangt de bal en schiet. De verdediger probeert nog te hinderen, maar komt bij een goede uitvoering net te laat. Meteen hierna gaat de verdediger naar de tweede aanvaller die hetzelfde doet, enz. Na ongeveer 1 minuut of na bijvoorbeeld vijf schoten van de beide schutters wisselen van functie.

Variatie: de twee schutters staan op circa 6 meter voor de korf en op circa 4 meter van elkaar. De aangever staat onder de korf. De verdediger moet nu beide schutters verdedigen. De aanvallers mogen maximaal twee keer samenspelen, dan moet één van hun tweeën schieten.

In het kort: beoefenen van de standaardvormen van schieten met drietallen bij de korf.

Organisatie: per drietal een korf en een bal, de oefeningen starten steeds met één aangever onder de korf (met bal) en twee personen voor de korf. Na het schot wordt 'doorgedraaid', dat wil zeggen dat de schutter de volgende bal moet afvangen en aangeven. Na het aangeven volgt dan weer een schietbeurt. De oefening kan zonodig ook best met viertallen worden gedaan, de spelers krijgen dan domweg wat minder beurten. Desgewenst per korf een pilon gebruiken.

a ) Onderhandse doorloopballen nemen vanaf circa 10 meter voor de korf.

b ) Idem, maar nu bovenhands.

c ) Als a., maar de bal wordt vanonder de korf eerst naar voren gespeeld. De schutter plaatst de bal weer terug naar de aangever onder de korf en loopt er direct achteraan om de doorloopbal te nemen.

d ) Schieten uit stilstand van plm. 8 meter afstand (ook nu na het schot naar de korf lopen om de volgende bal te vangen).

e ) Schieten na een beweging naar links of rechts van plm. 7 meter afstand.

f ) Uitwijkballen nemen over links (starten bij pilon op circa 10 meter voor de korf, op 5 à 6 meter voor de korf een scherpe hoek naar links maken).

g ) Als f., nu over rechts.

h ) Strafworpen nemen.

i ) Als d., maar na het afstandsschot neemt de schutter nog een doorloopbal.

j ) De schutter dreigt met een doorloopbal, maar stopt zeer abrupt op plm. 3 meter voor de korf (in de hoop dat de verdediger 'doorschiet'), krijgt de bal en maakt het kansje af.

k ) De schutter maakt een uitwijkbeweging (over links, c.q. rechts), krijgt de bal, maar neemt in plaats van te schieten een doorloopbal. Er zijn diverse manieren om de bal naar binnen te plaatsen: met de 'buitenste hand' -dus bij een wijkbeweging naar rechts met een rechtshandige strekworp -, met een stuit, door een bovenhandse of een onderhandse slingerworp, of door de bal over te pakken op de andere hand met een linkshandige strekworp. Er zijn diverse factoren die bepalen welke methode het beste is, een goede korfballer zal meerdere manieren moeten beheersen.

l ) De schutter maakt een uitwijkbeweging, doet alsof hij de bal zal ontvangen (eventueel maakt de aangever een schijnworp), maar neemt meteen daarna een doorloopbal (dus als c., maar zonder bal).

m ) De schutter neemt een doorloopbal, na enkele meters wijkt hij plotseling uit. De wijkbeweging wordt echter niet doorgezet: er komt toch die doorloopbal. Ik noem het de Lucasbeweging, naar Albert Lucas die er veel succes mee had.

n ) Nummers 1 en 2 onder de korf, nummer 3 (die de bal heeft) ervoor. Nummer 1 start bij de korf vandaan, ontvangt de bal, maakt een halve draai en schiet (=wegstarten bij de korf). Nummer 2 vangt af, speelt op nummer 1, start weg, ontvangt de bal terug, maakt een halve draai en schiet. Nummer 3 vangt af enz.

o ) De schutter maakt een uitwijkbeweging over rechts, krijgt de bal, plaatst die echter weer terug naar de aangever onder de paal, en loopt zelf recht voor de korf langs (dus in de richting waar hij net vandaan komt). Hij ontvangt de bal weer terug en schiet.

In het kort: basisoefening voor het aanleren of het verbeteren van de doorloopbal.

Organisatie: zie hieronder.

Eerste fase: aanleren hink

a ) De spelers stellen zich allemaal op aan een zijde van de zaal. Er worden geen materialen gebruikt. Iedereen gaat in looppastempo naar de overkant en springt op teken van de trainer omhoog (afzetten met één been).

b ) Idem, maar nu moet iedereen voor zichzelf nagaan welk been hij/zij steeds gebruikt bij de afzet

c ) Iedereen gaat in rustig looppastempo naar de overkant en maakt op het teken van de trainer een hink op het andere been dan het voorkeursbeen en daarna nog één pas om zo tot stand te komen. Het voorkeursbeen staat nu voor.

d ) Als c., maar nu volgt na de hink en de pas en kleine opsprong vanaf het voorkeursbeen, terwijl tegelijkertijd de beide handen (net als bij de doorloopbal) omhoog gebracht worden. Na de landing even wachten en daarna rustig verder lopen. Er is nu een hink-stap-sprong ritme aangebracht. Als dit ritme goed beheerst wordt, pakken we de bal erbij:

e ) Als d. maar nu met bal. Iedereen loopt naar de overkant, gooit de bal circa 2 meter omhoog en laat deze voor zich op de grond stuiten. Zodra de bal stuit, volgt de hink op het 'verkeerde' been. Tijdens de hinkfase wordt de bal gevangen. Daarna volgen de pas en een kleine opsprong, waarbij de bal met de handen omhoog wordt gebracht.

f ) Nu naar de korven. De aangever staat op circa 3-4 meter voor de korf. De bal ligt op zijn zijwaarts uitgestoken arm op circa 80 cm. hoogte. De doorloopbalnemer komt in rustig tempo aangelopen vanaf plm. 8 meter voor de korf. Als hij ter hoogte van de aangever is gekomen, maakt hij net als bij e. een hink op het 'verkeerde' been. Tijdens de hinkfase pakt hij de bal van de uitgestoken arm. Hij maakt nog een pas, waarna hij de bal omhoogbrengt, terwijl zijn voorkeursbeen voor staat. Zodra dit zonder grote haperingen verloopt, overstappen naar g.

g ) Als f., maar nu staat de aangever onder de korf en werpt hij de bal toe. Deze oefening is beduidend moeilijker dan de vorige. Enerzijds omdat de nemer niet weet wanneer de bal aangegooid wordt. Maar ook omdat de aangever de bal vaak niet goed zal plaatsen. Als tussenstap kun je er voor zorgen dat je alleen de betere spelers laat aangeven (of je doet het zelf).

Deze oefening is zo'n beetje de basis voor alle schietvormen. Het accent kan op vele zaken gelegd worden: aanleren van de techniek, verbeteren van de techniek, het uitoefenen op snelheid, verbeteren van de zuiverheid van het schot (door bewust correcties te laten aanbrengen bij mislukte schotpogingen), enz. Bij veel mensen werkt het erg goed als je opdrachten meegeeft als: 'bij welke korf hebben we het eerst ... doelpunten?' Verder is de oefening door z'n eenvoud ook geschikt om een training mee te starten of om op te nemen in een deel van de training waarin het onderhouden of verbeteren van de conditie centraal staat (in het laatste geval bij voorkeur met pilonnen werken).

De bewegingen bij de onderdelen j. t/m

m ) zijn vrij snel aangeleerd, veel moeilijker is echter de exacte timing. Om die aan te leren is het mijns inziens noodzakelijk de oefeningen veelvuldig met verdedigers erbij uit te voeren. Zie de oefening VIERTALLEN, MET EEN VASTE VERDEDIGER hieronder. Bij k. en l. zijn er diverse manieren om schijnbewegingen te maken.

In het kort: basisoefening met tweetallen voor het aanleren of verbeteren van het afstandsschot.

Organisatie: per tweetal een korf en een bal. Er is een vaste aangever, na enige tijd (of na een doelpunt) wordt van taak gewisseld.

a ) Bovenhands schieten vanaf plm. 3 meter (bij oudere kinderen en volwassenen 5 meter). Besteed uitvoerig aandacht aan de techniek van het schot. Zie hiervoor bijvoorbeeld het boek

e ) a. Zie ook de videoband SCOREN met het bijbehorende werkboek van het VIEKOR project.

b ) Idem, maar nu: wie heeft het eerst 3 doelpunten?

c ) De afstanden worden individueel vergroot (niet forceren!).

d ) Schieten van 3 meter naast of achter de korf.

e ) De schutter komt vanaf circa 8 meter voor de korf inlopen. Hij ontvangt de bal op circa 3, 4 meter, stopt meteen en schiet.

f ) De schutter loopt rustig heen en weer op enkele meters voor de korf. Na ontvangst van de bal wordt direct geschoten.

g ) Als f. maar nu op grotere snelheid.

h ) Als g. maar nu met een verdediger bij de schutter. Deze stoort (door aanwezigheid en uitsteken van de armen) maar laat de schutter wel tot schot komen.

In het kort: basisoefening met tweetallen voor het aanleren of verbeteren van het afstandsschot.

Organisatie: per tweetal een korf en een bal. Er is een vaste aangever, na enige tijd (of na een doelpunt) wordt van taak gewisseld.

a ) De schutter loopt rustig op enkele meters afstand voor de korf langs. Na ontvangst van de bal draait de schutter in naar de korf, waarna direct geschoten wordt. Besteed uitvoerig aandacht aan de techniek van het schot.

b ) Als a., maar nu lopen de spelers voor de korf langs, met het bovenlichaam steeds gericht naar de korf: dus met kruispassen.

c ) Als b., maar nu op grotere snelheid. Zo zullen de spelers vanzelf meer gaan 'hangen' op het buitenste been. Het heeft mijns inziens geen zin om 'droog' te schieten, zonder gebruikmaking van de korf. Bij gebrek aan voldoende korven kan eventueel gebruik gemaakt worden van baskets. Een andere mogelijkheid is het werken met drietallen of met twee tweetallen per korf.

Goed mikken!

De uitwijkbal kent twee grote problemen: het behouden van het evenwicht na ontvangst van de bal en onvoldoende 'kracht' om de bal nog voldoende snelheid te geven, waardoor elk schot te kort is. Een heel goed hulpmiddel bij het behouden van het evenwicht en dus voor het aanleren van de uitwijkbal, is het maken van een hink tijdens het vangen van de bal.

Bij een uitwijkbal over rechts volgt na één of meer kruispassen een hink op het linkerbeen. Tijdens de hinkfase wordt de bal gevangen. Daarna wordt geland op het linkerbeen, waarna het rechterbeen (vrij ver) schuin naar achteren wordt geplaatst. De speler veert in op dit rechterbeen, waarna het schot wordt gelost, waarbij het linkerbeen weer los komt van de grond. Veel beginnende korfballers en vrijwel alle dames sluiten eerst nog aan: ze plaatsen het linkerbeen eerst weer naast het rechterbeen waarna een schot uit stand vanaf twee benen komt. 

In de onderstaande leergang is gekozen voor een doorloopbal met een hink tijdens het vangen van de bal.

Ervaring heeft geleerd dat de hink een heel goed hulpmiddel is bij het aanleren van de techniek. Het is niet de bedoeling dat korfballers die over een goede doorloopbal beschikken zonder hink moeten leren om een doorloopbal te nemen. De hink is slechts een hulpmiddel, geen doel op zich. Oefening a en b zijn uitsluitend bedoeld om er achter te komen wat ieders voorkeursbeen is bij de afzet 

Het zal blijken dat vrijwel iedereen steeds met hetzelfde been afzet bij een hoge opsprong met één been. Bij het nemen van een doorloopbal wordt met dit voorkeursbeen afgezet. De trainer kan ook zelf constateren wat ieders voorkeursbeen is.

d ) De spelers maken nu een 'echte' uitwijkbal (over rechts): ze lopen vanaf circa 7 meter voor de korf eerst enkele meters in de richting van de korf, maken een wijkbeweging naar rechts, lopen met kruispassen naar rechts, ontvangen de bal en schieten.

e ) Als d., maar nu op grotere snelheid.

f ) De afstanden worden individueel vergroot (niet forceren!).

g ) Als d, maar nu met een dubbele uitwijkbeweging: Een aantal korfballers blijkt 'niet te verdedigen' bij hun uitwijkbal. Een nadere bestudering van videobeelden leert dat zij vrijwel allemaal bij hun uitwijkbal niet één, maar twee duidelijke uitwijkbewegingen maken. De eerste wijkbeweging is die zoals hierboven is beschreven op enkele meters afstand voor de korf. De tweede maken zij op het moment dat ze de bal ontvangen: ze lopen voor de korf langs (met hun verdediger meestal nog dichtbij), maar tijdens het vangen van de bal onttrekken zij zich aan die verdediger door hun 'buitenste been' ver naar achteren te plaatsen, waarna meteen een schot volgt. Deze beweging, die slechts enkele tienden van seconden kost, is niet te verdedigen. Hij koste echter vrij veel kracht (en coördinatie).

In het kort: oefening in het hinderen van het werpen. 

Organisatie: per drietal (van zoveel mogelijk dezelfde lengte) een bal. Er zijn twee aanvalsters en één hinderende verdedigster.

a ) De beide aanvalsters staan circa 8 meter uit elkaar en werpen elkaar voortdurend de bal toe met een bovenhandse strekworp. De verdedigster staat bij één van hen beiden. Zij probeert steeds om de bal die haar tegenstander gooit, op een correcte wijze te tikken. De aanvalster probeert niet om dit tikken te voorkomen, ze speelt het spelletje mee. Na enige tijd wisselen.

b ) ls a., maar nu wordt er met de andere hand gegooid, en dus moet de verdedigster ook met de andere hand proberen de bal te blokkeren.

c ) Als a. en b., maar nu tegen een andere tegenstandster.

d ) Als a., maar de aanvalsters doen nu wel hun uiterste best om de bal naar de mede-aanvalster te werpen (echter uitsluitend met een bovenhandse strekworp). Er zullen nu als het goed gaat, niet veel ballen meer geraakt worden. Het verdedigen is daarmee echt hinderen geworden.

e ) A2 beweegt voortdurend heen en weer. Bij de punten 1 en 2 krijgt ze de bal van A1, en ze speelt ook direct weer terug. V verdedigt haar en probeert dit terugspelen van de bal te verhinderen. Hoe vaak lukt dat in een halve minuut? A2 speelt het spelletje mee, ze doet niet extra haar best om de hinderende armen te ontwijken.

f ) Als e., maar nu loopt A2 in V-vorm (ze maakt steeds wijkbewegingen).

g ) Als f., maar A2 speelt nu met slingerworpen de bal terug.

h ) Voor de verdedigster het lastigst: A2 mag kiezen op welke wijze ze de bal terugspeelt naar A1. Verder als f.

In het kort: aanvangsoefening voor het verdedigen, waarbij iedereen de bewegingen van de trainster moet volgen. 

Organisatie: de speelsters staan verspreid opgesteld in de ruimte met een onderlinge afstand van minimaal 4 meter. Iedereen staat met het gezicht naar de trainster toe, die circa 8 meter voor de groep staat.

a ) De trainster loopt in een rustige looppas naar de groep toe. De speelsters moeten nu in hetzelfde tempo achteruit lopen, zodat de afstand tot de trainster steeds even groot blijft. Na een tiental meters stopt de trainster en zij loopt achteruit bij de groep vandaan. De speelsters moeten ook stoppen en vooruit gaan lopen. De trainster voert geleidelijk het tempo op en zorgt ervoor steeds wisselende afstanden vooruit of achteruit te lopen.

b ) Als a., maar nu loopt de trainster in een rustig tempo naar links, de speelsters lopen dus naar rechts. Zo voortdurend afwisselend naar links en naar rechts lopen, over steeds verschillende afstanden, in een steeds hoger wordend tempo.

c ) Als a., maar nu komt het er op aan, dat de speelsters zo snel mogelijk reageren. De onderlinge afstand tussen de speelsters hoort ook steeds even groot te blijven. Het tempo is hoog.

d ) Als b., maar ook in hoog tempo en met een snelle reactie. De trainster kan ter aanmoediging haar bewegingen verbaal ondersteunen: 'naar links, naar rechts, sneller, ja, goedzo!' enz. Een aardige variant die meer concentratie van de speelsters vraagt: af en toe roepen 'naar links', en dan expres naar rechts lopen! De opdracht was: volg mij, dus de speelsters moeten de bewegingen volgen.

e ) De trainster loopt nu afwisselend in 4 verschillende richtingen, die door de speelsters gevolgd moeten worden (combinatie van c. en d.). Het tempo ligt vrij hoog. In principe is dit nu al een gewone verdedigingsoefening. Zeker als we overgaan naar f.:

f ) Als e., maar de trainster brengt duidelijke tempowisselingen aan in haar lopen. Meestal loopt zij in een rustig looppastempo, maar af en toe is er een flinke versnelling. De speelsters moeten er direct op reageren! Varianten: het kan gebeuren dat de trainster van deze oefening zelf moe wordt. Of dat zij haar korfbalschoenen heeft vergeten (foei natuurlijk, maar het kan gebeuren nietwaar), of zelf geblesseerd is. Dan zijn er een tweetal oplossingen mogelijk:

1 ) Niet de trainster staat voor de groep, maar één van de speelsters, die vooraf van de trainster de bedoeling uitgelegd heeft gekregen. Velen (vooral kinderen) zullen dit best leuk vinden om te doen. Het gevaar is wel aanwezig dat er wat meer 'geouwehoerd' wordt.

2 ) De trainster staat voor de groep en geeft met de armen aan wat er moet gebeuren: als de linkerarm wordt uitgestoken, dan moet de groep naar rechts lopen, als de armen met een wenkende beweging achterover worden gebracht, dan loopt de groep naar voren, enz. De tempowisselingen geeft de trainster verbaal aan: 'rustige looppas,... en dan nu wat sneller,.... tempo!! ... en weer kalm....'

Het tikken of blokkeren van de bal is net als het blokkeren van het schot voor een groot deel een kwestie van gevoel. Daarom is het ook belangrijk dat dezelfde oefening tegen een andere tegenstandster wordt uitgevoerd. Doordat deze anders werpt, is de oefening dan weer heel anders.