Korfbaloefeningen
- 1 aangever gooit de bal aan de persoon voor de korf vervolgens komt hij tot schot als de bal is gevangen onder de korf gaat hij vervolgens naar binnen en neemt een doorloopbal tot slot neemt hij daarna een korte kans.
- Puntentelling:
- Schot telt 2x
- Doorloop telt 1x
- Korte kans telt 1x
- Je kan dit als volgt spelen bijvoorbeeld wie als eerst bij de 20 is Of
- 1min lang en dan kijken per korf wie die meeste punten heeft
Per 4-tal de vrije bal oefenen. Gebruik 3 personen voor de aanval. persoon 1 neemt de vrijebal, persoon 2 en 3 geven aan. Persoon 4 gaat de vrije bal verdedigen op persoon 1.
- aangeven onder korf
- aangeven naast korf
- aangever trekt weg naast korf en komt direct tot schot
! Alle kids bij elkaar
De kinderen vormen een lange slang en beginnen in looppas achter elkaar aan te lopen. Ondertussen veranderd de trainer de oefeningen door te roepen: huppelen, knie heffen enzovoort. Na alle oefeningen krijgt de achterste persoon de opdracht de gehele groep zigzaggend in te halen door een sprint te trekken. Als ze vooraan aankomt is zij de voorste en loopt in rustige looppas door.
! Extra oefening: Om er nog een leuk spel element aan toe te voegen zet je 1 persoon voor de slang. Deze persoon moet proberen de staart van de slang aan te raken door actie te maken. De slang moet in beweging blijven en een blok proberen te zetten, zodat de staart niet geraakt word.
! Groep vormen van 2 personen per korf
Elk groepje krijgt drie speelkaarten. De speelkaarten zijn van de voren geschud en de cijfers 2 t/m 5 zijn uit het pakje gehaald. Met de drie gekregen speelkaarten moeten de groepen zo dicht mogelijk bij 31 zien te komen. De waarde van de cijfers en plaatjes staan hieronder:
- Zes = zes
- Zeven = zeven
- Acht = acht
- Negen = negen
- Tien = tien
- Boer = tien
- Vrouw = tien
- Heer = tien
- Aas = elf
Dus negen + boer + vrouw = 29 punten of aas + boer + vrouw = 31, maar je kan ook boer + boer + boer = 30,5
Als de spelers een serie hebben voltooid mogen ze 1 van hun gekregen kaarten inruilen voor een nieuwe, om zo dichter bij de 31 te komen. De trainer zet een timer en zeg bij het afgaan stop. Het team wat dan het dichtste bij de 31 is gekomen wint.
Series:
- Doorloop ballen: drie doelpunten achter elkaar.
- Kort kans: vier doelpunten in totaal.
- Afstand schot achter de korf: twee doelpunten achter elkaar (4/5 meter).
- Strafworpen: drie doelpunten achter elkaar.
- Rondje korf: vier doelpunten aan elke kant van de korf een (3 meter).
! Vorm twee groepen. De aanvaller ontvangt een hesje.
Dit is lummelen op een korfbal manier. Er is namelijk 1 persoon de aanvaller, zij/hij begint met 1 verdediger. Binnen een speelvak moet zij/hij zien vrij te komen. Voor aan het speelvak staat de aangever. Zij/hij moet zorgen dat de bal goed aankomt bij de aanvaller in het vak. De andere spelers staan langs de kant. Mocht de aanvaller de bal goed ontvangen zonder dat de verdediger de bal onderschept komt er een verdediger bij.
- Vrijlopen
- Gooien
- Contact
! Maak 3 tallen en laat de spelers zich verdelen in persoon 1, 2 en 3. Wissel na twee rondes een persoon door.
1.
Vorm 3 tallen bij de korf. Persoon 1 gaat op 6 meter voor de korf bij de pion staan, persoon 2 gaat op 6 meter achter de korf bij de pion staan. Persoon 3 staat onder de korf als afvang. Persoon 1 begint met bijv. het nemen van een doorloop bal, gaat vervolgens weer terug naar de pion. Persoon 2 neemt ondertussen een doorloop bal, as persoon 3 de bal gevangen heeft. Zo voer je alle oefeningen uit.
Oefeningen:
- Doorloop bal
- Uitwijkbal rechts
- Uitwijkbal links
- Omdraai bal voorbij de korf
2.
De drie tallen stellen zich nu anders op. De pionnen worden naar de zijkant van de korf verplaatst, waar bij beide pionnen een speler komt te staan. De overige speler staat voor bij de pion op 4 meter van de korf. Persoon 1 en 2 staan bij de pionnen en zijn aanspeelbaar als aangeef. Speler 3 staat bij de pion en bepaald zijn actie. Speler 3 moet minimaal 2 keer overspelen voor hij een schot mag nemen. De schutter blijft voor de korf met het schot.
- Eerst het schot nemen terwijl persoon 3 naar de bal toe loopt, later alleen van de bal af lopen en schot nemen.
- Evt. herhalen achter de korf.
# 3 tallen wisselen 1 voor 1 door
# 4 tallen wisselen 2 om 2 door
- 2 groepen van max 4. Afstand tussen 2 groepen is +/- 5 mtr
- 2 korven/ringen naast elkaar op 6 mtr van beide groepen. In de korf +/- 3 hoedjes/pittenzakjes oid
- 1 pilon in rechte lijn tegenover iedere groep op 12 mtr
Elke groep pakt n hoedje uit eigen korf rent om pilon op 12 mtr en legt het hoedje in korf van tegenstander. Zo proberen eigen korf leeg te krijgen of na bv 4 min. minder dan tegenpartij te hebben.
VARIATIE
- afstand tussen pilonnen en/of korf
- tijd
In het kort: beoefenen van diverse vormen van het schot in een leuke wedstrijdvorm.
Organisatie: per groepje een korf en een bal, de korven staan bij voorkeur (maar niet beslist noodzakelijk) in een cirkel of rechthoek opgesteld. Het aantal personen per groepje is minder belangrijk (wel alle groepjes ongeveer even groot).
De eerste opdracht aan de groepjes luidt: maak 10 doorloopbal doelpunten. Als je daarmee klaar bent, loopt de maker van het laatste doelpunt naar de trainer om daar de volgende opdracht te halen. Welk groepje heeft het eerst alle opdrachten uitgevoerd?
De trainer loopt intussen kriskras rond, aanmoedigingen gevend of her en der corrigerend. Hij heeft een papiertje bij zich waarop een rij opdrachten staat. Als iemand komt om de volgende opdracht te halen, eerst even vragen welke opdracht net is uitgevoerd (dat kan na verloop van tijd behoorlijk uiteen lopen) en dan de volgende opdracht meegeven. Een voorbeeldlijstje: 10 doorloopballen, 15 strafworpen, 5 schoten van 8 meter, 10 doorloopballen van achter de korf, 5 uitwijkballen naast de paal rechts, 10 strafworpen, 10 schoten van 3 meter achter de korf, 5 uitwijkballen naast de paar links, 10 schoten van 6 meter. Alles kan natuurlijk, veel vaart komt erin als het aantal te maken doelpunten klein gehouden wordt.
Het aanleren en verbeteren van de techniek van het 1 tegen 1 verdedigen.
Aandachtspunten
Hoewel de techniek altijd in zijn geheel wordt toegepast, kan de aandacht van de trainer gericht zijn op een onderdeel van de techniek. Welk onderdeel is afhankelijk van de fase van de ontwikkeling van de speler, maar ook de ontwikkeling van de tegenstanders!
Allereerst worden de vier onderdelen genoemd, elk onderdeel wordt apart uitgewerkt.
De onderdelen zijn:
a. houding
b. het 'bewegen'
c. voetenstand
d. armgebruik.
a. houding
Vanuit een rechtopstaande positie, met de voeten gespreid (voetenstand komt in 'c' aan de orde), zakt de speler iets door de knieën. Er is ook een lichte buiging in de heupen. Het bovenlichaam helt daardoor iets naar voren. Het zwaartepunt van het lichaam is gelegen 'tussen' de voeten. Op deze wijze kan de verdediger het beste zijn balans bewaren. De afstand tussen de aanvaller en de verdediger is net iets meer dan 'armlengte'.
Voor de trainer zijn de aandachtspunten: zwaartepunt blijft 'tussen de voeten', bovenlichaam licht gebogen.
Veel voorkomende fouten zijn:
• Bovenlichaam te stram rechtop
• Het bovenlichaam teveel voorovergebogen, waardoor het zwaartepunt teveel op de voorste voet komt. Hierdoor heeft de verdediger problemen om weer snel te kunnen starten en krijgt problemen bij richtingsveranderingen, omdat het bovenlichaam de 'hele' draai moet maken.
Organisatie:
Uitgangspunt is het werken in de complete uitvoering. Het 1-1 verdedigen kan alleen geoefend worden met een tegenstander. En zorg ook altijd dat er een korf bij staat. Het is voor de verdediger belangrijk dit oriëntatiepunt aan te kunnen houden (ook al ziet hij die niet!!).
Dus: een korf met daarbij een aangeef. Daarbuiten loopt een aanvaller met een verdediger.
De aanvaller krijgt de opdracht om 'langzaam' te bewegen, zodanig dat de verdediger 'schuivend' kan volgen. De oefeningen voor de houding zijn te combineren met die van het 'bewegen'. De aanvaller wordt regelmatig aangespeeld om te schieten. Wanneer de aanvaller de bal heeft, gaat de verdediger dichterbij staan, zodat een eventueel schot kan worden verdedigd. Bij een schot strekt de verdediger zijn lichaam en zijn arm. De aanvaller mag schieten, dit laat de verdediger toe.
Variatie:
Probeer zo snel mogelijk in wedstrijdsituaties te trainen. Waarbij gecoacht wordt op de houding.
1. Met vijftal, twee hoofdaanvallers met verdedigers en een steunende speler. De verdedigers zullen hun houding aan moeten passen aan de positie van de aanvaller. Als er schotdreiging is dan dichterbij verdedigen en rechtop, is er een doorbraakdreiging dan meer door de knieën zakken en iets afstand nemen.
2. Partij vormen, dit kan 3-3 zijn of 4-4.
Vervolg:
Vervolg oefeningen zijn vooral gelegen in het verhogen van de druk van de aanvaller door te werken in een hoger tempo, met meer richtingsveranderingen van de aanvaller.
Tip voor de coach:
1. Dit facet van het 1-1 verdedigen komt vaak aan de orde bij de C-jeugd. Zeker in combinatie met het inlopen naar een tegenstander bij een uitwijkbal.
2. De oefeningen zijn bijna niet los te zien van het tweede aspect van verdedigen en dan vooral als het tempo laag is, namelijk het schuiven.
3. Het 1-1 verdedigen is een 'isolatie' uit het geheel van 'voorkomen van' en zal in de praktijk van de wedstrijd altijd bekeken moeten worden in relatie tot het geheel van aanvallen en verdedigen!!
4. Bij het trainen van het 1-1 verdedigen aan spelers is het uitgangspunt het aanbieden van het geheel van de techniek. In de praktijk zal dan blijken dat een speler een bepaald element niet of niet voldoende beheerst. Biedt dan passende oefenstof aan. Dus begin niet te snel met de elementen, maar kijk welk element ter verbetering aangeboden moet worden. Per speler kan dus iets anders getraind moeten worden.
5. Aanwijzingen altijd één voor één geven, dan kunnen de kinderen zich gericht concentreren op de correctie (bij oudere kinderen kunnen er meer aanwijzingen tegelijk gegeven worden, maar nooit meer dan 2 of 3). Aanwijzingen dienen altijd te worden herhaald, binnen de training, een week later etc. net zo lang totdat het goed gaat.
Spelregels:
Basisregel is: Een verdediger mag de aanvaller niet belemmeren in het vrije gebruik van zijn lichaam; het opzettelijk of per ongeluk belemmeren is niet van belang, allebei leidt tot een overtreding!
1. Een verdediger mag niet met gespreide armen of benen verdedigen. Hij dwingt daarbij de aanvaller tot het maken van een omweg of houdt letterlijk tegen. De aanvaller wordt in het creëren van doelkansen belemmerd.
2. Een verdediger mag niet plotseling in de baan van de aanvaller gaan staan zodat een botsing onvermijdelijk wordt.
Iedere korf moet zo snel mogelijk zo veel mogelijk blokjes zien te verzamelen. Wanneer de blokjes in het midden op zijn, mag je stelen van elkaar.
1. 5 kansen van dichtbij scoren, daarna naar de overkant van het veld om de pilot heen en terug. Nogmaals 5 kansen van dichtbij scoren en weer heen en terug om de pilot heen. Dan op fluitje blazen als teken dat er gewisseld moet worden (tijdsbesparing oefening).
2. Doorloopballen nemen vanaf 8m
3. Strafworpen nemen (2,5m)
4. Rustig uit beweging schieten achter de korf (4m) van pilot naar pilot (3 m)
5. Uit beweging schieten op 6m van pilot naar pilot (5m)
6. Wijkbeweging schot 8m (links en rechts afwisselen) steeds starten bij de pilot (2m)
7. Steeds om de korf heen draaien voor korte kans steeds starten bij de pilot (4m)
8. Sneldoelen
De organisatie in de volgende oefeningen is dat twee spelers tegenover elkaar staan. Per tweetal een bal. De afstand is te variëren, maar spelers mogen niet op maximale afstand gaan oefenen. Laat de spelers niet te ‘stijf’ staan, ze moeten losjes en ontspannen op de plaats kunnen bewegen.
Oefening 1
Spelers werpen elkaar de bal toe met twee handen en vangen met twee handen. Plaatsen op borsthoogte. Besteed aandacht aan of het werpen of het vangen, niet beide tegelijk.
Variaties: welk tweetal kan het snelst 25 keer heen en weer gooien, wie kan het vaakst overspelen zonder de bal te laten vallen.
Oefening 2
Als oefening 1, maar de bal iets hoger toespelen, niet zo hoog dat men moet springen, dus net boven het hoofd. Let met name op het vangen en de positie van de duimen, iets dichter bij elkaar dan bij oefening 1.
Oefening 3
Als oefening 1, maar de bal wordt op kniehoogte aangespeeld. Let met name op de pinken, iets dichter bij elkaar en naar de grond wijzend.
Oefening 4
De spelers iets dichter bij elkaar laten staan en met een stuit overgooien.
Oefening 5
De spelers gooien de bal afwisselend hoog, laag, met een stuit of op borsthoogte aan.
Variaties
Dezelfde oefeningen kunnen op grotere afstand worden uitgevoerd. Een leuke variatie is spelers dicht bij elkaar laten beginnen en na 3 keer goed heen en weer gooien steeds een kleine stap verder uit elkaar te laten staan. Na verloop van tijd
komt men ver uit elkaar en zal de maximale afstand worden bereikt. Laat spelers hooguit 3 keer op maximale afstand gooien, zeker niet meer of verder.