Korfbaloefeningen
Als een aanvaller een verdediger is gepasseerd kan hij een doorloopbal nemen. De aanvaller heeft bij een doorloopbal bijna altijd een grote voorwaartse snelheid. Het schot moet echter nauwkeurig zijn en dit heeft voor de aanvaller twee belangrijke consequenties:
- De aanvaller moet zijn grote voorwaartse snelheid, als de situatie het toelaat, wat afremmen. Ook de snelheid van de geschoten bal zal hierdoor afnemen. De bal zal niet zo snel over de korf heen vliegen.
- De speler moet zijn voorwaartse snelheid (horizontale verplaatsing) voor een deel omzetten in hoogte (verticale verplaatsing), hierdoor komt hij dichter bij de korf en zal het scoren gemakkelijker worden.
De meeste spelers zullen een voorkeur hebben met welk afzetbeen de doorloopbal wordt genomen. Bij de laatste passen van het aanlopen voor de doorloopbal houdt de aanvaller rekening met het goed uitkomen voor het juiste afzetbeen. Soms zie je enige kleinere passen en sprongetjes of hinkjes. Het uitkomen op het juiste afzetbeen geeft de aanvaller vertrouwen. Net zoals spelers een voorkeur hebben om met een bepaalde hand te gooien. Zeker in de top is het van belang dat de doorloopbal met beide benen kan worden genomen.
Beginhouding
De laatste passen zijn voorbereidend op de doorloopbal. De armen reiken licht gebogen naar de bal. De laatste pas is een zogenaamde ‘rempas’. Deze pas vangt veel van de voorwaartse snelheid op en zet een deel daarvan om in hoogte. Vele spelers hebben hiervoor ook een hinkpas.
Verloop
Door het vangen van de bal zijn de armen van de aanvaller licht gebogen. Vaak haalt hij de bal, voordat deze omhoog gebracht wordt, eerst nog even een kort, klein stukje naar beneden. Bedoeling daarvan is het creëren van een langere contactbaan.
Daarna brengt hij de bal rechtlijnig omhoog richting korf. Hiervoor wordt het zwaaibeen actief gebruikt om de voorwaartse snelheid om te zetten in hoogte. De bal moet zo dicht mogelijk bij de korf komen (armen strekken) en zo laat mogelijk worden losgelaten.
Eindhouding
Volledig gestrekte armen. De vingers wijzen de bal na. De schutter beëindigt de sprong door een landing op het niet-afzetbeen (vooral bij grote snelheden) waarbij wordt in geveerd. om de neerwaartse beweging op te vangen. Afhankelijk van de situatie komt de aanvaller tot stilstand onder de korf of loopt hij op snelheid door.
Doorloopbal
Veel voorkomende fouten
- De aanvaller buigt de armen niet bij het vangen
- De aanvaller overtreedt de loopregel
- Er is geen actieve inzet van het zwaaibeen. Hierdoor ontstaat te weinig hoogte
- Armen worden onvoldoende gestrekt, waardoor het ‘geleiden’ van de bal te kort is
- De bal wordt niet rechtlijnig naar de korf gebracht, maar vanuit de zijkant van het lichaam met een slingerbeweging
- Het neerkomen gaat niet gepaard met inveren van het been waarop men landt. Hierdoor kunnen knieblessures ontstaan.
- Laatste pas is te groot, waardoor de afzet moeilijk veel hoogte kan krijgen.
Oefening 2
Verdeel de spelers over zoveel mogelijk korven. De spelers staan in een rij voor de korf op circa 6 meter. Iedere speler heeft een eigen bal. In een rustige looppas de bal in twee handen onderhands naar de korf brengen. De speler vangt zelf de bal. Lopen met de bal is toegestaan bij deze oefening. Besteed vooral aandacht aan de positie van de bal en armen.
Oefening 3
Als oefening 2, maar de speler gooit de bal iets omhoog en vooruit, waardoor de speler de bal moet vangen door een stap te doen. Vervolgens stapt hij door, met de bal in de handen op middenrif hoogte en werpt na de afzet de bal door de korf. Kijk niet zo nauw als er een pas wordt gelopen, de strekking van de armen en positie van de bal t.o.v. lichaam staan centraal.
Het ritme waarin wordt gegooid, gelopen, gevangen en geschoten gaat in het begin niet vloeiend. Oefen lang en stimuleer het zoeken naar het ritme, desnoods met een paar voorbeelden tussendoor om het juiste ritme aan te geven.
Oefening 4
Een speler achter de paal, een speler voor de paal op circa 2 meter en een doorloopbalnemer. De doorloopbalnemer wordt aangegeven door de speler voor de paal, de afvanger vangt de bal na de doorloopbal. Doorloopbalnemer wordt afvanger, afvanger wordt aangever en aangever sluit achter aan in de rij van doorloopbalnemers. Maximaal 4 spelers per korf.
Het op tijd aangeven van de bal en het zuiver aangeven is een probleem. De aangever ervaart zich niet als medewerker voor de schutter. Het aangeven wordt niet ervaren als belangrijkste voorwaarde voor een geslaagde doorloopbal. Dit aangeven
kan worden aangeleerd door de doorloopbalnemer de bal eerst van de hand af te laten pakken van de aangever. Hierover later meer.
De organisatie van de oefening waarbij de rollen rouleren, eist in het begin concentratie.
Oefening 5
Het aanleren van de hink is ook droog aan te leren. Laat de spelers op rij over de lengte van het veld in rustig tempo lopen. Op teken van de trainer omhoog springen waarbij met één been wordt afgezet. Laat de spelers bewust worden welk been ze afzetten.
Vervolgens moet het afzetten worden voorgegaan met een hink op het andere been en een korte pas. De armen worden bij de sprong omhoog gestrekt, net als bij de doorloopbal. Het ritme van hink-stap-sprong kan zo worden geoefend zonder bal.
Als het ritme goed wordt beheerst, kan de bal worden gebruikt, nog geen korf. Laat de bal in de loop ca. 2 meter vooruit gooien en bij het stuiteren van de bal kan de hink worden ingezet. Tijdens de hinkfase wordt de bal gevangen. Daarna volgen de pas en een kleine opsprong, waarbij de bal met de handen omhoog wordt gebracht.
Oefening 6
Voor het aangeven van de bal is er een tussenstap, namelijk de doorloopbalnemer de bal laten pakken uit de hand van de aangever, die de bal opzij van het lichaam op één hand houdt. De doorloopbalnemer neemt voor het afpakken van de bal de hinkpas en gooit de bal in de korf. Als het afpakken goed verloopt kan de aangever de bal toewerpen van korte afstand.
Oefening 7
De aangever verder van de doorloopbalnemer de bal laten aangeven. Doe dit door een combinatie extra. De bal van de aangever (die zojuist heeft afgevangen) wordt naar de doorloopbalnemer op circa 7 meter gegooid. De aangever neemt een positie in op circa 4 meter schuin voor de korf. De bal wordt teruggegooid naar de aangever, de doorloopbalnemer loopt in een rechte lijn naar de korf. De bal wordt aangegooid. Zie figuur 1.
De aangever loopt uit de korfzone en ontvangt de bal. Om aan te geven moet er ruimte worden overbrugd. De aangever moet onderhands aangeven met buitenste hand, in dit voorbeeld de rechterhand. De doorloopbalnemer blijft met de voeten richting korf lopen, draait het bovenlichaam heel licht om de bal goed te ontvangen tijdens de hink of voorlaatste pas.
De strafworp is vaak een beginoefening voor de doorloopbal. In deze map wordt daarvan afgeweken en wordt de doorloopbal apart behandeld. De strafworp is namelijk de enige doelkans die niet afhankelijk is van de positie van de tegenstander en heeft steeds dezelfde uitgangspositie. Slechts bij buitenwedstrijden kunnen de weersomstandigheden van invloed zijn op de wijze van het nemen van de strafworp.
Beginhouding
Een lichte spreid/schrede stand met licht gebogen knieën en het lichaamsgewicht op het voorste been. De bal wordt met beide handen vóór het lichaam gehouden op heuphoogte. De handen houden de bal vast zoals bij afstandschot is beschreven.
Verloop
De beweging wordt ingezet door strekking van het voorste been en een gelijktijdig vooroverbuigen van het lichaam, waardoor het lichaam zich in de richting van de korf beweegt. Het achterste been fungeert als zwaaibeen. De soepel gestrekte armen worden omhoog gebracht en begeleiden de bal zo lang mogelijk in zijn baan naar de korf om de nauwkeurigheid te vergroten. Landing op het zwaaibeen, armen en de vingers wijzen de bal na.
Strafworp
Veel voorkomende fouten
- Armen onvoldoende gestrekt, waardoor de bal niet lang genoeg wordt begeleidt
- Te krachtige afzet, waardoor een goede schietbalans verloren gaat
- Armen worden niet even krachtig gestrekt
- Achterste voet komt op de grond voor de bal de handen heeft verlaten, omdat de afzetbeweging te kort is (overtreding van de loopregel)
- Lichaamsgewicht wordt onvoldoende op het voorste been gehouden tijdens beginhouding, neiging om de voorste voet te verplaatsen is ook een overtreding van de loopregel
Oefening 1
De strafworp kan direct in zijn geheel worden geoefend. De druk bij de strafworp van het moeten scoren kan op verschillende manieren worden nagebootst: tien op rij scoren waarbij opnieuw moet worden geteld als er wort gemist. Welke groep komt tot
de hoogste serie gescoorde strafworpen, score is twee punten en missen 1 punt € wie heeft als eerste 20 punten, welke speler scoort het meest in 10 pogingen. Bij deze oefening draait alles om de techniek. Ook in de wedstrijd is alleen de techniek doorslaggevend of dat er wel of niet gescoord wordt. Er is geen sprake van een tijdsfactor of een verdediger. De oefeningen zo inrichten dat niet de tijd, maar het rendement belangrijk is.
Beginsituatie
Het spel wordt gespeeld met twee teams van ieder vier dames en vier heren. Het veld is verdeeld in twee vakken van ieder 20 bij 20 meter (pupillen aangepast, 15 bij 15).
Spelbedoeling
Welk team scoort het meeste doelpunten? Het aanvallen (scoren en samenspelen om te scoren) is door de verdeling van het veld in vakken gescheiden van het verdedigen (voorkomen van scoren, storen in de opbouw en onderscheppen van de bal).
Spelregels
Niet lopen met de bal, niet alleen spelen, alleen uit vrije positie doelpogingen ondernemen. Wisselen na twee doelpunten of na vijf minuten.
Aanpak
De trainer geeft voortdurend aanwijzingen. Aandachtspunten voor de coaching zijn:
- Gericht vrijlopen in de aanval om tot scoren te komen of om te helpen de bal in de richting van de paal te spelen (opbouwen en/of afvangen). Er kan hierbij al sprake zijn van een eerste taakverdeling. Een taakverdeling in het vak houdt een verdeling van posities in, die na iedere actie weer kan veranderen. In korfbaltermen: vrijspelen in de paalzone, aanvallen op schotafstand, steunen (aangeven) bij de paal, afvangen (rebound pakken) onder de paal.
- Het vrijlopen in het aanvalsvak om de bal vanuit het verdedigingsvak te kunnen ontvangen. Het probleem is dat alle spelers naar de lijn (naar de bal) toe willen. Hier helpt alleen continu coachen. Er kan hierbij wederom sprake zijn van taakverdeling. Wie haalt de bal op en wie loopt er vrij in de paalzone.
- Het vrijlopen in de verdediging om na een onderschepping de bal te transporteren naar het aanvalsvak. Centrale aanwijzingen zijn hier: niet te ver gooien en gericht
werpen naar een medespeler die vrij staat en dichter bij het aanvalsvak is. Niet richting korf gooien in het verdedigingsvak.
- Bij het verdedigen coacht de trainer de verdedigers op het voorkomen van doelpunten door ze gericht de tegenstander te laten volgen. Tegelijkertijd coacht hij ze op het onderscheppen van de bal door ze de bal te laten volgen. Het voorkomen van doelpunten en het onderscheppen dient een jonge speler in combinatie te leren.
- De trainer beïnvloedt het gebruiken van de goede techniek. Met name geeft hij aanwijzingen op het correct uitvoeren van de bovenhandse strekworp op een stilstaande en bewegende speler. Let op het gebruik van de juiste hand in combinatie van het standbeen ten opzichte van de spelrichting.
- De technieken, de middelen waardoor een leuk spel kan ontstaan zijn:
- Afstandschot, doorloopbal en strafworp
- Bovenhandse strekworp, in vrije positie en met een verdediger
- Tweehandig vangen, stilstaand en in de loop
De vaardigheid wordt pas echt beheerst, wanneer de technieken in de wedstrijdsituatie correct en op het juiste moment wordt toegepast.
- In het spel kunnen speciale regels worden ingevoerd, die gericht zijn op techniekverbetering of op taakverdeling, zoals:
- Er mag alleen met één hand worden samengespeeld
- Als een team de bal laat vallen gaat de bal naar de tegenpartij
- Er worden spelers aangewezen die een speciale taak krijgen: steunen, afvangen, aanvallen.
- De trainer blijft trainer, ook als hij deelneemt aan het spel. Tijdens het spel kan hij ook richting geven.
Wat kun je zien?
- In het begin spelen de spelers dicht bij elkaar, ‘kluitjeskorfbal’.
- Het opbrengen van de bal in de richting van het aanvalsvak na een onderschepping, wordt vaak gedaan door wild te werpen in die richting in plaats van het gericht gooien naar een medespeler.
- De aanvallers gaan staan wachten op de bal aan de lijn.
- Veel techniekfouten door druk van de tegenstander.
Beginsituatie
Het spel wordt gespeeld in een vak van 20 bij 20 meter. In iedere hoek van het vak is een driehoek gemarkeerd met korte zijden van 7 meter. De korf staat in het midden van het vak. Er spelen partijen van ieder vier spelers, de overige spelers zijn wisselspelers.
Spelbedoeling
Welk team scoort de meeste punten? Probeer door samenspel in scoringspositie te komen en probeer te scoren. Probeer te verhinderen dat de tegenpartij veel punten kan scoren.
Spelregels
Je mag niet lopen met de bal, je mag niet alleen spelen, de bal mag niet uit de handen van de tegenstander of medespeler worden genomen. Je mag niet verdedigd schieten. Scoort een partij vanuit de gemarkeerde driehoek, dan telt de score dubbel. Wanneer de bal wordt onderschept, dient de bal eerst naar een van de vier hoeken te worden gespeeld alvorens men mag gaan aanvallen. Er mag vanuit de wisselzone onbeperkt worden gewisseld. Spelers mogen weer terug in het spel worden gebracht.
Aanpak
De trainer verdeelt de groep in twee teams. De trainer kan zich beperken tot het geven van aanwijzingen en het aanmoedigen. Afhankelijk van de grootte van de groep kunnen er meerdere veldjes worden uitgelegd. Het spel kan zonder veel voorbereiding worden gespeeld. De trainer kan de spelregels aanpassen aan het niveau of de beleving.
Wat kun je zien?
Veel actie, waarbij veel elementen van het korfbal op een functionele manier worden geoefend. Het belonen van de score vanuit de driehoeken kan voor de verdedigende tactiek consequenties krijgen als er veel van afstand raak geschoten wordt. Het spel kan aanleiding geven tot voorverdedigen en een strikt 1:1 duel.
Beginsituatie
Het spel wordt gespeeld door 2 partijen, vier tegen vier, op één korf, die midden in het vak van 20 bij 20 meter staat. Afmetingen voor pupillen kunnen worden beperkt tot 10 bij 10.
Spelbedoeling
Welk team scoort de meeste doelpunten, probeer de bal te onderscheppen om vervolgens de bal over naar een bepaald punt te spelen alvorens kan worden gestart met aanvallen, probeer door samenspel in scoringspositie te komen en probeer te scoren.
Spelregels
Je mag niet lopen met de bal, je mag niet alleen spelen, de bal mag niet uit de handen van de tegenstander of medespeler worden genomen. Andere regels als verdedigd schieten of snijden kunnen worden weggelaten.
Aanpak
De trainer verdeelt de groep in twee partijen van ieder vier spelers. Leg de spelbedoeling uit en geeft een der partijen de beginbal. Zonder veel ingrijpen kan de trainer meerder partijtjes naast elkaar laten spelen, afhankelijk van materiaal en aantal spelers. Houd als trainer het spel op gang en geef aanwijzingen.
Wat kun je zien?
- Het spel is eenvoudig en kan bijna zonder leiding gespeeld worden
- Spelers zijn voordurend bezig met korfbal en krijgen veel ballen
- Het basisprobleem, door samenspel tot scoringspositie te komen, is voortdurend aan de orde
- De techniek van samenspelen, het vangen en gooien, worden functioneel geoefend. Er is sprake van correctie door de situatie, waarin het vangen en gooien middelen zijn en waarbij sprake is van tegenspel.
Beginsituatie
Het spel wordt gespeeld door 2 partijen die tegen elkaar heen en weer spelen tussen 2 korven die op ongeveer 15 meter afstand van elkaar staan. De 2 teams bestaan uit vier spelers of tenminste drie spelers. Grotere teams is niet aan te bevelen vanwege de beperkende ruimte waarin men dan kan vrijlopen.
Spelbedoeling
Welk team scoort de meeste doelpunten? Probeer de bal te veroveren om te kunnen aanvallen, probeer door samen te spelen in scoringspositie te komen en probeer te scoren.
Spelregels
Je mag niet lopen met de bal, je mag niet alleen spelen, de bal mag niet uit de handen van de tegenstander of medespeler worden genomen. Andere regels als verdedigd schieten of snijden kunnen worden weggelaten.
Aanpak
Verdeel de groep in twee partijen van gelijk aantal spelers. De trainer kan meespelen met de partij in balbezit om via eigen inbreng voor een goed spelverloop te zorgen. Het meespelen van 2 trainers is stimulerend voor de spelers en geeft mogelijkheid tot correctie tijdens het spel.
In de loop van het spel kunnen er regels bijkomen die leiden tot het gericht oefenen van de basisvaardigheden. Voorbeelden zijn:
- Er mag alleen met één hand worden geworpen en doelpogingen doen de spelers altijd met 2 handen
- Er worden spelers aangewezen met speciale taken, spelers die helpen en spelers die proberen te scoren.
Wat kun je zien?
- De beginnende speler begrijpt korfbal direct
- Er is veel gelegenheid om korfbalspel te beoefenen, daarmee ook de basisvaardigheden als vrijlopen, aanvallen en verdedigen
- Al spelend komen korfbaltechnieken aan de orde
- Uit het spel kan worden gelezen wat gericht moet worden geoefend in vereenvoudigde spelelementen
Per tweetal een bal en een korf Nr. 1 neemt strafworpen; Nr. 2 vangt af en geeft aan.
Strafworpen moeten geconcentreerd worden genomen. Wedstrijdvormen waarbij het gaat om "zo veel mogelijk" in een bepaalde tijd, raden we af. Beter is het om: het niet mogen missen van een strafworp als uitgangspunt te nemen.
- Eén van de twee begint. Als je mist mag de ander. 3x achterelkaar raak schieten is een punt
Welk tweetal behaalt in 2 minuten de meeste punten ? - Wie scoort uit bijvoorbeeld 12 strafworpen de meeste doelpunten ?
- Om de beurt een strafworp nemen. Als er 2x wordt gemist opnieuw beginnen met tellen.
elk tweetal maakt de hoogste 'serie' ?
2-tallen; niet te ver uit elkaar; 1 bal per 2-tal
Bal overgooien, bal op de grond; rondje rennen
Let op:
- Juiste been voor (rechts gooien=linkerbeen voor; links gooien =rechterbeen voor)
- Bal vasthouden op de hand met gespreide vingers
- begin met bal zo ver mogelijk naar achteren te houden
- bal gooien met nawijzen
- naar voren stappen tijdens gooien
- niet te hard en niet te zacht, maar wel strak
- mikken op borst medespeler
In het kort: aardige schietoefening met veel loopwerk.
Organisatie: de korven worden in een cirkel geplaatst. Bij elke korf staat een aangever met een bal. De rest van de spelers staat midden in de cirkel (het midden moet duidelijk herkenbaar zijn.
In de zaal is vaak wel een cirkel aanwezig, op het veld moet een pilon geplaatst worden). Het aantal korven komt heel precies: streef naar 2 korven per 5 spelers.
a ) De spelers in de middencirkel krijgen de opdracht om doorloopballen te nemen op één van de korven, het geeft niet welke. Aangezien er iets meer spelers in de cirkel staan dan er vrije korven zijn, komt het erop aan om snel een vrije korf te zoeken. Wie niet vlug genoeg is, moet dus even wachten. En als Jantje al op weg is naar een korf, maar op het laatste moment nog voorbij gelopen wordt door Marietje, die harder loopt, dan moet Jantje terug naar de middencirkel om van daaruit opnieuw een poging te wagen. Ieder vangt zijn eigen doorloopbal af. Na het aangeven loopt een ieder door de middencirkel of om de pilon heen om vervolgens weer zo snel mogelijk een vrije korf te zoeken.
b ) Als a., maar nu met de opdracht: Wie maakt het eerst 10 doelpunten? Ook degenen die eerst dachten: 'Laat maar, hij loopt toch harder dan ik' zullen nu proberen om toch als eerste bij die vrije korf te komen. Let erop dat men niet gaat 'afsnijden' door niet meer door de middencirkel of om de pilon te lopen.
c ) Als b., maar met de opdracht: 'Wie maakt het eerst op elke korf een doelpunt?
d ) Als b., maar met bovenhands genomen doorloopballen.
e ) Als b., maar er volgt een 'overneemsituatie': de loper vanuit de middencirkel speelt na de bal ontvangen te hebben, de bal terug op de aangever die bij de paal is weg gestart. De oorspronkelijke aangever moet proberen van uit dit wegstarten te scoren. Wie maakt het eerst 5 doelpunten?
f ) Als b., maar de loper neemt uitwijkballetjes (naar keuze links of rechts, afstanden niet te groot). De aangever vangt ook het schot af. De schutter loopt na het schot meteen naar de korf en krijgt daar de bal van de afvanger, die zich zal haasten om via het midden zelf weer een poging te wagen, want: wie heeft het eerst 5 keer gescoord?
g ) Als f., maar na de uitwijkbeweging volgt geen schot: de bal gaat terug naar de aangever die bij de korf is weggestart. Deze schiet met een kwart/halve draai. De schutter loopt weer naar het midden, de ander vangt (uiteraard) de bal af. Variatie: De oefening kan ook worden gedaan met verdedigers erbij. Deze hebben natuurlijk een ondankbare taak: de aanvaller heeft de keus uit een groot aantal korven. Welke aanvaller heeft het eerst 10 doorloopballen of 5 doelpunten uit uitwijkballen gescoord?
De meeste korfballers vinden het bovenstaande een leuke ontspannen oefening, die heel geschikt is om een training mee te starten, men kan er net zoveel energie in kwijt als waar men aan toe is. Als het moment daar is om iedereen echt aan het werk te zetten, volgt b.:
In het kort: schietspelletje waarbij het scoren wel heel erg belangrijk is.
Organisatie: tweetallen per korf, een vaste aangever en een vaste schutter op bijvoorbeeld vier meter voor de korf.
De schutters krijgen als opdracht om zo snel mogelijk 10 punten te halen. Een doelpunt telt voor twee punten, wordt er niet gescoord, dan wordt er een punt van het totaal afgetrokken (als je op 0 staat en je mist, dan blijft het totaal 0 punten). Zodra iemand 10 punten heeft, wordt er van taak gewisseld.
Variatie:
bij 'mindere goden' kun je het wat gemakkelijker maken door een doelpunt met bijvoorbeeld 3 punten te belonen, en 'toppers' maak je het moeilijker door voor een doelpunt slechts 1 punt toe te kennen. Ook kun je de afstanden eventueel vergroten of verkleinen.
In het kort: schietoefening (-spel) waarbij van verschillende kanten van de korf wordt geschoten.
Organisatie: per korf een tweetal met een bal, of bij gebrek aan voldoende korven 2 tweetallen met elk een bal. Bij elke korf vier pionnen of andere markeringstekens: 1 voor en 1 achter de korf en 1 links en 1 rechts van de korf, steeds op circa 6 meter afstand.
Van elk tweetal start er een onder de korf. De ander krijgt als opdracht om zo snel mogelijk vanaf elke pion een doelpunt te maken. Daarna wisselen van functie. Welk tweetal is het snelst klaar met 'de reis om de wereld'?
Variatie: de afstanden kunnen uiteraard naar believen groter of kleiner worden gemaakt. Of: bij elke pion 2 doelpunten maken.
Variatie: in plaats van schieten uit stilstand, kan er ook uit beweging worden geschoten, of gewoon: uitwijkballen nemen.
Variatie: Er wordt met 2 tweetallen per korf gewerkt. De twee schutters krijgen nu de opdracht om bij elke pion samen twee keer te scoren, het maakt niet uit wie de doelpunten maakt. Er wordt dus van functie gewisseld nadat er 4 keer 2 doelpunten zijn gemaakt. Bij welke korf is men het eerst 2 keer rond? (en heeft men dus het eerst 16 doelpunten gemaakt?) Deze variatie was in mijn Nic.-tijd een favoriete schietoefening. Veel later zag ik hem nog eens terug in een nieuw jasje: de opdracht moest (in de zaal) binnen 2 minuten worden volbracht, anders moest er voor straf een bepaalde afstand hard gelopen worden!
'Piepelen' kan een enorm vermoeiend spelletje zijn, als aan het eind twee spelers volkomen aan elkaar gewaagd zijn! Ik heb spelers volkomen kapot zien gaan!
De belangrijkste overweging achter de bovenstaande oefeningen is het feit dat er gewoonlijk bij voorkeur van voor de korf wordt geschoten. En aangezien een groot deel van het vak nou eenmaal naast of achter de korf ligt, moet er ook vanaf die plaatsen geoefend worden. En het schieten daarvandaan is ook echt anders: niet alleen vanwege het feit dat de korven meestal iets voorover hangen, maar ook omdat de bevestiging aan de paal voor de schutter duidelijk waarneembaar wordt, waardoor het inschatten van de juiste afstand en hoogte beïnvloed wordt.
Let erop dat je niet steeds op dezelfde plaats staat en daardoor één van de ploegen onbedoeld bevoordeelt.
Zuiver schieten is altijd belangrijk natuurlijk, maar hier komt het er wel heel erg op aan om doelpunten te maken. Wanneer spelers dit spelletje voor het eerst doen, dan zijn ze aanvankelijk vrij luidruchtig en komen er wellicht reacties als 'dit kan nooit!' of 'ik vind er niks aan'. Die verdwijnen na korte tijd vanzelf, men gaat zeer geconcentreerd schieten en het scoren gaat met sprongen vooruit. Wat eerst onmogelijk leek, blijkt dan toch te kunnen!
In het kort: schietspel met afstandsschot en kleine kansjes. 'Ontaardt' soms in een conditieoefening!
Organisatie: 3-5 spelers per korf, met twee ballen. Er staat een pilon op circa 6 meter voor de korf.
De spelers zijn genummerd en staan op volgorde achter elkaar bij de pilon. De nummers 1 en 2 hebben een bal. Nummer 1 begint te schieten. Hij vangt zijn eigen bal af.
Is het schot raak, dan geeft hij de bal aan de volgende in het rijtje. Is het schot mis, dan schiet hij weer, vanaf de plaats waar hij de bal bemachtigd heeft. Net zolang tot hij gescoord heeft, waarna hij de bal ook weer afgeeft aan de volgende in het rijtje. De schutter sluit achter aan het rijtje aan en wacht tot hij weer aan beurt is.
Nummer 2 begint te schieten zodra nummer 1 een schot gelost heeft. Hij schiet ook net zolang tot hij gescoord heeft, geeft daarna de bal aan wie aan beurt is en sluit achter het rijtje voor de korf aan enzovoort. Maar ... Lukt het iemand om eerder te scoren dan degene die voor hem begonnen is met schieten, dan is die persoon gepiepeld en dus af! Wie blijft het langst over?
Een voorbeeld: Er zijn 4 deelnemers. Nummer 1 scoort meteen. Hij geeft de bal aan nummer 3 en gaat achter nummer 4 in het rijtje staan. Nummer 2 raakt geen korf, de bal rolt een eind weg. Nummer 3 schiet intussen raak; nummer 2 is dus af en mag niet meer mee doen. De nummers 2 en 3 geven de bal aan de nummers 4 en 1. Het maakt niet uit wie de bal aan wie geeft: nummer 1 mag toch met schieten wachten tot nummer 4 geschoten heeft.