Korfbaloefeningen
In het kort: oefening in het hinderen van het werpen.
Organisatie: per drietal (van zoveel mogelijk dezelfde lengte) een bal. Er zijn twee aanvalsters en één hinderende verdedigster.
a ) De beide aanvalsters staan circa 8 meter uit elkaar en werpen elkaar voortdurend de bal toe met een bovenhandse strekworp. De verdedigster staat bij één van hen beiden. Zij probeert steeds om de bal die haar tegenstander gooit, op een correcte wijze te tikken. De aanvalster probeert niet om dit tikken te voorkomen, ze speelt het spelletje mee. Na enige tijd wisselen.
b ) ls a., maar nu wordt er met de andere hand gegooid, en dus moet de verdedigster ook met de andere hand proberen de bal te blokkeren.
c ) Als a. en b., maar nu tegen een andere tegenstandster.
d ) Als a., maar de aanvalsters doen nu wel hun uiterste best om de bal naar de mede-aanvalster te werpen (echter uitsluitend met een bovenhandse strekworp). Er zullen nu als het goed gaat, niet veel ballen meer geraakt worden. Het verdedigen is daarmee echt hinderen geworden.
e ) A2 beweegt voortdurend heen en weer. Bij de punten 1 en 2 krijgt ze de bal van A1, en ze speelt ook direct weer terug. V verdedigt haar en probeert dit terugspelen van de bal te verhinderen. Hoe vaak lukt dat in een halve minuut? A2 speelt het spelletje mee, ze doet niet extra haar best om de hinderende armen te ontwijken.
f ) Als e., maar nu loopt A2 in V-vorm (ze maakt steeds wijkbewegingen).
g ) Als f., maar A2 speelt nu met slingerworpen de bal terug.
h ) Voor de verdedigster het lastigst: A2 mag kiezen op welke wijze ze de bal terugspeelt naar A1. Verder als f.
In het kort: aanvangsoefening voor het verdedigen, waarbij iedereen de bewegingen van de trainster moet volgen.
Organisatie: de speelsters staan verspreid opgesteld in de ruimte met een onderlinge afstand van minimaal 4 meter. Iedereen staat met het gezicht naar de trainster toe, die circa 8 meter voor de groep staat.
a ) De trainster loopt in een rustige looppas naar de groep toe. De speelsters moeten nu in hetzelfde tempo achteruit lopen, zodat de afstand tot de trainster steeds even groot blijft. Na een tiental meters stopt de trainster en zij loopt achteruit bij de groep vandaan. De speelsters moeten ook stoppen en vooruit gaan lopen. De trainster voert geleidelijk het tempo op en zorgt ervoor steeds wisselende afstanden vooruit of achteruit te lopen.
b ) Als a., maar nu loopt de trainster in een rustig tempo naar links, de speelsters lopen dus naar rechts. Zo voortdurend afwisselend naar links en naar rechts lopen, over steeds verschillende afstanden, in een steeds hoger wordend tempo.
c ) Als a., maar nu komt het er op aan, dat de speelsters zo snel mogelijk reageren. De onderlinge afstand tussen de speelsters hoort ook steeds even groot te blijven. Het tempo is hoog.
d ) Als b., maar ook in hoog tempo en met een snelle reactie. De trainster kan ter aanmoediging haar bewegingen verbaal ondersteunen: 'naar links, naar rechts, sneller, ja, goedzo!' enz. Een aardige variant die meer concentratie van de speelsters vraagt: af en toe roepen 'naar links', en dan expres naar rechts lopen! De opdracht was: volg mij, dus de speelsters moeten de bewegingen volgen.
e ) De trainster loopt nu afwisselend in 4 verschillende richtingen, die door de speelsters gevolgd moeten worden (combinatie van c. en d.). Het tempo ligt vrij hoog. In principe is dit nu al een gewone verdedigingsoefening. Zeker als we overgaan naar f.:
f ) Als e., maar de trainster brengt duidelijke tempowisselingen aan in haar lopen. Meestal loopt zij in een rustig looppastempo, maar af en toe is er een flinke versnelling. De speelsters moeten er direct op reageren! Varianten: het kan gebeuren dat de trainster van deze oefening zelf moe wordt. Of dat zij haar korfbalschoenen heeft vergeten (foei natuurlijk, maar het kan gebeuren nietwaar), of zelf geblesseerd is. Dan zijn er een tweetal oplossingen mogelijk:
1 ) Niet de trainster staat voor de groep, maar één van de speelsters, die vooraf van de trainster de bedoeling uitgelegd heeft gekregen. Velen (vooral kinderen) zullen dit best leuk vinden om te doen. Het gevaar is wel aanwezig dat er wat meer 'geouwehoerd' wordt.
2 ) De trainster staat voor de groep en geeft met de armen aan wat er moet gebeuren: als de linkerarm wordt uitgestoken, dan moet de groep naar rechts lopen, als de armen met een wenkende beweging achterover worden gebracht, dan loopt de groep naar voren, enz. De tempowisselingen geeft de trainster verbaal aan: 'rustige looppas,... en dan nu wat sneller,.... tempo!! ... en weer kalm....'
Het tikken of blokkeren van de bal is net als het blokkeren van het schot voor een groot deel een kwestie van gevoel. Daarom is het ook belangrijk dat dezelfde oefening tegen een andere tegenstandster wordt uitgevoerd. Doordat deze anders werpt, is de oefening dan weer heel anders.
In het kort: oefening om de verdedigster te leren een schot te blokkeren.
Organisatie: drietallen met een bal bij een korf. Er zijn twee aanvalsters die stil staan, en een verdedigster. De speelsters zijn zoveel mogelijk even lang.
Zodra het wedstrijdkarakter meer benadrukt wordt, zullen veel verdedigsters weer in het vertrouwde consequente 'man-to-man' verdedigen overgaan. Dat moet verboden worden, het is bij deze oefening de bedoeling, dat de verdedigsters leren om de bal te onderscheppen.
Door het afwisselend 'gewoon' en dan weer op de bal spelen van de verdedigster wordt de aanvalster onzeker. Velen kunnen daar slecht tegen, en zullen niet weten te profiteren van de risico's die de verdedigster af en toe neemt. Vertel dat na afloop van deze oefening ook!
Veel speelsters hebben nog nooit van hun leven een bal geblokt. Het meegeven van deze ervaring is de bedoeling van deze oefening. Aanvalster A2 speelt het spelletje dus mee: ze schiet in eerste instantie expres iets langzamer dan normaal, en ook vanuit gedekte positie.
Bij oefening d krijgt V het nu aanzienlijk lastiger. In de vorige onderdelen kon ze er op rekenen dat het schot zou volgen na het aannemen van de bal, nu moet ze eerst de beslissing nemen 'wel of niet trachten de bal te blokkeren', wat enige tijd vraagt en waardoor ze nu vaak te laat zal zijn. Zie er op toe dat de aanvalsters wel regelmatig blijven schieten..
a ) Aangeefster A1 geeft A2 aan, die vanuit stand een schot lost. Verdedigster V staat op een metertje van A2, het is dus net niet gedekt. V krijgt als opdracht om het schot van A2 te blokkeren. Dat betekent: timen. Ze mag niet te laat zijn, dat is duidelijk, maar ook niet te vroeg, want dan heeft de bal de handen van A2 nog niet verlaten en maakt ze een overtreding. Na een tiental pogingen wisselen van taak. Als iedereen tenminste één keer een bal echt geblokkeerd heeft, dan komt onderdeel b.
b ) A2 gaat lichtjes bewegen. A1 speelt A2 aan, en A2 schiet vrijwel direct. Verdedigster V probeert weer de geschoten bal op een correcte wijze te blokkeren. A1 en A2 spelen het spel nog mee: V moet een aantal keren de bal kunnen raken of daadwerkelijk blokkeren. Na 10 pogingen weer wisselen van taak.
c ) Als b., maar de aanvalsters spelen nu niet meer mee. Echter: A2 moet schieten zodra ze de bal ontvangt, ook al heeft ze het idee dat haar schot geblokkeerd zal worden! (Het is en blijft een oefening voor de verdedigster).
d ) Aanvalster A2 krijgt nu de mogelijkheid om ook doorloopballen te nemen: ze mag door een schijnschot trachten de verdedigster om de tuin te leiden. De verdedigster moet blijven proberen het schot te blokkeren, maar moet dus niet bij elke bal 'de lucht in gaan'!
e ) Gedurende een halve tot een hele minuut aanvallen-verdedigen. A2 mag op alle mogelijke manieren aanvallen, maar moet tenminste drie keer schieten. A2 krijgt een punt voor elk door haar gemaakt doelpunt, V krijgt een punt voor elk geblokt schot. Wie wint?
In het kort: oefening om de verdedigster te leren ballen te onderscheppen.
Organisatie: drietallen met een bal bij een korf. Er zijn twee aanvalsters die stil staan, en een verdedigster.
a ) Aanvalster A1 werpt de bal naar A2. Verdedigster V verdedigt A2 en probeert het aanspelen van de bal te onderbreken. Ze kan aan de houding, het gedrag of zelfs aan de ogen van A2 zien, dat de bal in aantocht is. Door één of beide armen te heffen, tracht ze de bal te blokkeren. Na bijvoorbeeld 10 pogingen wisselen van functie. Bij dit onderdeel wordt de korf nog niet gebruikt. De aanvalsters A1 en A2 moeten het spel mee spelen, zeker in het begin moeten ze de verdedigster (als die het goed doet) de bal één of meer keren laten onderscheppen.
b ) Als a., maar nu draait de verdedigster zich om zodra ze het idee heeft dat de bal er aan komt, en ze probeert zo de bal te onderscheppen. Deze methode brengt veel meer risico met zich mee, en is daarom meestal minder geschikt, hoewel ik korfbalsters ken die op deze wijze het leven van de aanvalsters ongelooflijk zuur kunnen maken.
c ) Als a., maar nu beweegt A2 lichtjes heen en weer. Hoe vaak lukt het de verdedigster om de bal te raken of te pakken?
d ) Als c. De verdedigster kiest nu duidelijk voor één kant. Ze kijkt bijvoorbeeld voortdurend even heel kort over haar linkerschouder, om te proberen het aanspelen zo te beletten.
e ) Als d., maar nu over de andere kant.
f ) Als d., maar de verdedigster wisselt steeds van kant (ze gaat steeds iets anders staan, en kijkt afwisselend over haar linker- en rechterschouder).
g ) We halen de korven erbij. A1 staat onder de korf aan te geven, A2 staat op een meter of 8 voor de korf (maar wel binnen schotafstand). Verdedigster V staat voor A2. A1 speelt de bal naar A2, die -als ze de bal tenminste ontvangt -een schot lost. De verdedigster heeft als opdracht om de bal te onderscheppen, of er in ieder geval voor te zorgen dat A2 de bal niet kan aannemen.
h ) Als g., maar nu mag A2 ook heen en weer bewegen, waardoor de verdedigster minder tijd krijgt om zich goed op de bal in te stellen.
i ) Als h. We maken er een wedstrijdje van. Aangeefster A1 en 'schutster' A2 proberen via goed samenspel zoveel mogelijk doelpunten te maken. Elk doelpunt levert een punt op voor A2. Verdedigster V krijgt de opdracht om de bal te bemachtigen. Door het onderscheppen van de bal kan ook zij punten halen. Wie haalt de meeste punten: V of A2?
j ) Bij onderdeel i. zal aanvalster A2 kunnen profiteren van een zeer 'balverliefde' verdedigster, en daardoor nogal eens een doorloopbal kunnen nemen. Dat wordt nu moeilijker: de verdedigster krijgt als opdracht om slechts af en toe te proberen de bal te onderscheppen, en voor het overige 'gewoon' te verdedigen. Verder als i. Hoeveel doelpunten kan de aanvalster nu maken en hoe vaak onderschept V de bal?
In het kort: verdedigingsoefening met tweetallen.
Organisatie: maak tweetallen van aanvalsters en verdedigsters. Per korf één bal en drie of vier tweetallen. Eén van de tweetallen staat onder de korf en heeft de bal. De overige tweetallen staan voor de korf op ongeveer 15 meter afstand.
a ) De aanvalsters krijgen als opdracht om een doorloopbal te nemen. De verdedigsters weten dat, en krijgen als opdracht om het scoren te verhinderen. De aanvalster start op circa 10 meter voor de korf, haar verdedigster gaat vlak voor haar staan op 1 meter afstand. Er wordt gerouleerd: als het eerste tweetal één beurt gehad heeft, geven zij de aanvalster van het volgende tweetal aan voor een doorloopbal. De eerste aangeefsters lopen naar voren. Als het eerste tweetal weer aan de beurt is, wordt er gewisseld van functie.
b ) Als a., maar de aanvalsters moeten proberen te schieten na een uitwijkbeweging. Het is zowel bij a. als bij b. de bedoeling dat de verdedigster zich concentreert op die ene actie waarvan ze weet dat die gaat komen, en die ze volledig tracht te verhinderen. Als het goed is, krijgen de aanvalsters in feite geen enkele kans om te schieten.
c ) Nu krijgt de aanvalster de keuze tussen een doorloopbal en een uitwijkbal. Maar: ze krijgt slechts één kans. Gokt ze op de doorloopbal, en ze komt er niet langs, dan is de beurt voorbij. De taak wordt voor de verdedigster lastiger, maar toch zullen veel aanvalsters nog geen 'poot aan de grond krijgen'.
d ) De aanvalster krijgt een derde keuzemogelijkheid erbij: ze mag na een uitwijkbeweging ook nog een doorloopbal nemen. Nu wordt het voor de verdedigster nog moeilijker. Het wordt belangrijk om in te schatten (of eigenlijk: op tijd te zien) welke actie de aanvalster zal gaan ondernemen.
e ) Een wedstrijdje: de aanvalster en de verdedigster kunnen punten verdienen: de aanvalster verdient een punt als ze een doelpunt maakt, de verdedigster krijgt een punt als ze geen doelpunt tegen krijgt. Verder als d.
f ) Als e., maar de aanvalster mag een aantal keren (maximaal 3 keer) de bal ontvangen.
In het kort: enkele verdedigingstactieken in het 1-1 duel
Organisatie: 3-3 of 4-4. Eén partij valt gedurende enige tijd steeds aan vanuit een 4-0 organisatie naar 3-1 of 2-1-1. De verdedigende partij krijgt de opdracht om op één van de onderstaande manieren de directe tegenstander uit te schakelen.
1 ) Het driehoekje. De verdedigster stelt zich steeds zo op, dat ze zowel haar tegenstandster als de bal in één oogopslag kan zien. De verdedigster kan dit driehoekje verder zo maken (door 'uit de lijn' te gaan staan) dat zij haar tegenstandster als het ware uitnodigt om langs één kant te passeren. Dat zal dan natuurlijk niet lukken, omdat de verdedigster daar juist op verdacht is.
2 ) Breed-staan, met beide benen dicht bij elkaar recht voor de aanvalster en gereed om op elk moment alle kanten uit te lopen. Zet de aanvalster daadwerkelijk aan voor een doorloopbal, dan zal de verdedigster daarna geen vrij baan richting korf geven, maar proberen haar zonder te blokkeren zoveel mogelijk 'om te laten lopen'. De verdedigster draait mee, maar blijft zolang mogelijk in de rechte lijn richting korf lopen en steekt de 'buitenste hand' uit om mee te verdedigen. De 'echte verdedigsters, de klevers, kiezen voor de laatste methode, in tegenstelling tot de vorige manier die favoriet is van wat langzamer opererende verdedigsters. Beide methoden kunnen even succesvol zijn. Andere tactieken
3 ) De verdedigsters beperken zich tot het verdedigen van de 'echte kansen' en staan afstandsschoten van meer dan 7 meter afstand toe. Een tactiek die uitstekend gecombineerd kan worden met het zogenaamde achterverdedigen.
4 ) De verdedigsters kennen de voorkeursbewegingen van hun persoonlijke tegenstandsters en proberen juist die bewegingen niet toe te staan. De tegenstandster wordt gedwongen dingen te doen die ze van nature niet gewend is, wordt onzeker en dus minder zuiver.
5 ) De verdedigsters maken schijnbewegingen: ze dreigen met instappen, maar doen dat op het laatste moment net niet. Ook hier is het de bedoeling om de aanvalster te laten twijfelen.
In het kort: man-to-man verdedigingsoefening bij de korf.
Organisatie: drietallen met een bal bij de korf. Nummer 1 is aanvalster, nummer 2 verdedigster en nummer 3 geeft aan en vangt af. Na 30 Ã 45 seconden wordt van functie gewisseld. De oefening kan ook met viertallen worden uitgevoerd; vraagt dan wat minder van het uithoudingsvermogen.
a ) Nummer 1 valt zo goed mogelijk aan, daarbij gesteund door nummer 3 die aangeeft en afvangt. Nummer 2 verdedigt haar, maar doet dat zo, dat zij in geen geval een doorloopbal tegen krijgt. Lukt het de verdedigster om geen doelpunten tegen te krijgen? Jan de Jager in verdedigende houding tijdens oefenwedstrijd Nederlands team
b ) Als a., maar nu mag de verdedigster ook geen enkel schot van een afstand kleiner dan 6 meter toestaan. Door deze uitbreiding wordt de taak van de verdedigster aanzienlijk moeilijker.
c ) Nummer 1 valt weer zo goed mogelijk aan, maar de verdedigster staat nu in ieder geval geen enkel schot van afstand toe.
d ) Het gewone 1-1 duel. De verdedigsters verdedigen nu op die manier waarvan ze denken dat ze de minste doelpunten tegen krijgen. Wie van het drietal krijgt de minste doelpunten tegen in 45 seconden?
Variatie:
als alternatief voor de reeks a. t/m d. kan ook gekozen worden voor de volgende serie: a'. de aanvalster mag alleen bewegen in de dieptelijn (in de richting van de korf), Oefening c is voor de meeste b. de aanvalster mag alleen bewegen in de breedtelijn (op steeds korfbalsters een onnatuurlijke opdracht, dezelfde afstand van de korf), maar ze moeten nu wel met de c. de aanvalster mag alleen bewegen in de breedtelijn of aanvalsters mee, ook op grote afstand, doorkomen met bal, waardoor het risico op een doorloopbal d. d'. het 1-1 duel. inderdaad erg groot wordt. De bedoeling van deze oefening is echter e. Wisselen van tegenstandster. Het spelen tegen een andere om de verdedigsters het gevoel mee te tegenstandster betekent bij deze oefening vaak een enorme geven hoever ze wel en hoever ze niet verandering. meer mee kunnen gaan.
f ) De aanvalster valt weer net zo aan als anders, maar de verdedigster moet nu proberen om de bal te onderscheppen. Dat kan door te werken met de armen (hoog of zijwaarts houden), door wat anders te gaan staan (met als het ware één oog op de aanvalster en het andere oog gericht op de aangeefster), of door zelfs helemaal met de rug naar de aanvalster toe te verdedigen. Dat laatste is wel wat erg riskant...
g ) Als d., maar nu mag de verdedigster er ook nog voor kiezen om de bal te onderscheppen.
In het kort: oefeningen in het volgen van de tegenstandster.
Organisatie: Tweetallen staan opgesteld langs een lange zijde van de zaal of het veld. Op het veld een gebied van ongeveer van 50 bij 20 meter afbakenen. Eén van de twee is aanvalster, de ander verdedigt haar.
a ) De aanvalsters lopen in een rustig tempo naar de overzijde van de zaal of het veld. De verdedigsters hebben de opdracht om zo dicht mogelijk bij de aanvalsters te blijven. Ze moeten daarbij zoveel mogelijk twee benen aan de grond houden (het zogenaamde 'schuiven'). Zodra iedereen aan de overkant is, wordt van taak gewisseld en loopt (schuift) men terug.
b ) De aanvalsters lopen sneller, maar het is nog geen sprint. De verdedigsters kunnen niet meer 'schuiven', maar moeten nu wel 'gewoon' lopen met kruispassen, het gezicht en het bovenlichaam blijft gericht op de aanvalster.
c ) De aanvalsters proberen de verdedigsters afwisselend links en rechts te passeren. Ze mogen nog steeds niet op sprintsnelheid lopen en ze moeten voorwaarts blijven lopen. De verdedigsters moeten steeds draaien, maar ze mogen zich niet omdraaien: het gezicht moet naar de aanvalster gericht blijven. 'Wisselen van voorste been', hoor je wel zeggen.
d ) Als c., maar de aanvalsters brengen ook nog wisselingen in looptempo aan. Ook stoppen ze af en toe, om daarna plotseling weer aan te zetten, waardoor het voor de verdedigsters veel moeilijker wordt om goed te volgen. Het looptempo van de aanvalsters is nog steeds niet maximaal en de bewegingen zijn uitsluitend vooruit en achteruit.
e ) Als d, maar de aanvalsters doen hun uiterste best om de verdedigers te passeren. Geef de volgende aanwijzingen mee:
-de verdedigster moet binnen 1 meter afstand van de aanvalster blijven (in de praktijk wordt dat dan meestal 2 meter),
-de aanvalsters moeten het looptempo sterk afwisselen, en
-de aanvalsters moeten trachten de verdedigster aan die kant te passeren, waar zij haar voorste voet heeft (sommige trainsters zeggen: loop over de rugzijde).
f )Als d., maar nu ook met zijwaartse bewegingen. Het looptempo bereikt nog geen sprintsnelheid.
g ) Als f., maar de aanvalsters mogen ook op sprintsnelheid proberen te passeren. We hebben het echte 1-1 duel, maar dan zonder bal, bereikt. De leergang wordt vervolgd met de oefeningen die hieronder beschreven staan bij het 1-1 duel.
In het kort: oefening in het vrijlopen met viertallen.
Organisatie: Viertallen krijgen elk een vierkant gebied van ongeveer 20 bij 20 meter. Dit gebied wordt in vier gelijke vierkanten verdeeld. In elk vierkant staat een speelster. Per viertal één bal.
a ) De speelsters spelen elkaar de bal in willekeurige volgorde toe. Ze blijven elk in hun eigen vak. De bal mag niet op de grond komen. Voor ze de bal ontvangen, moeten ze een loop-schijnbeweging hebben gemaakt.
b )De bal wordt rond gespeeld. Voor het ontvangen van de bal moeten de speelsters een wijkbeweging hebben gemaakt (in-uit bewegen), waarbij de laatste beweging in de richting van de speelster met de bal gaat.
c ) De bal wordt de andere kant rondgespeeld. Er moet nu ook met de andere hand worden gegooid. Naar wie zal ik nu eens gooien?
d ) Als b., maar nu lopen de speelsters na de wijkbeweging juist van de bal weg (in de ruimte dus). Ook dit de andere kant om.
e ) In elk vak komt een verdedigster. De aanvalsters moeten elkaar de bal toespelen en mogen niet uit hun eigen vak komen. De verdedigsters maken alleen het aangespeeld worden moeilijk, het afspelen van de bal laten ze toe. Na enkele minuten wisselen van taak.
f ) Als e., maar nu mogen de verdedigsters zich 100 % inzetten om te proberen de bal te onderscheppen.
g ) Als e., maar de aanvalsters mogen nu alleen plaatsen op medespeelsters die de ruimte in lopen.
h ) Als e., maar de aanvalsters mogen alleen spelen naar speelsters die op de bal toe komen lopen.
i ) Als e., maar nu krijgen de aanvalsters een punt als ze 10 keer kunnen samenspelen. Als de verdedigsters de bal onderscheppen, is het hun beurt.
In het kort: diverse spelen waarbij het samenspelen in een bepaalde richting erg belangrijk is.
Organisatie: twee partijen vormen (aantal speelsters kan variëren van 3 tot 8). Er is een speelveld ter grootte van minstens 20 bij 12, bij voorkeur 40 bij 20 meter (een microveld). Op de plaats waar bij zaalkorfbal de korven staan, staat nu een 'burcht', gevormd door bijvoorbeeld een pilon. Om de burcht is een cirkel getrokken met een middellijn van circa 4 meter.
Er wordt gespeeld met een korfbal. Als deze oefening voor het eerst met een groep gedaan wordt, verdient het aanbeveling om een aantal vierkanten uit te zetten met pilonnen of iets dergelijks.
De nummers 1 en 3 kunnen elkaar de bal natuurlijk best een poosje toe spelen, en nummer 2 alsmaar heen en weer laten lopen, maar dat is uiteraard niet de bedoeling. Beperk eventueel het aantal keren dat twee speelsters de bal heen en weer mogen gooien. De oefening is geschikt om er in te hameren dat korfbalsters altijd twee aanspeelpunten moeten hebben. Maar ik denk dat bovengenoemde oefening door de meeste trainsters (en speelsters niet te vergeten) gezien wordt als een geschikte conditieoefening. Uiteraard kunnen er kleine variaties in worden aangebracht, zoals met de opdracht alles met één hand te spelen.
Waarheen? Daarheen? Het is de bedoeling dat de speelsters de 'burcht' van de tegenpartij raken. Ze moeten daarbij samenspelen, want lopen met de bal in handen is verboden. Geen van de speelsters, ook de verdedigsters niet, mag in de cirkel komen. In feite is burchtbal gewoon monokorfbal, waarbij de korf vervangen is door een pilon op de grond. Het is een ideaal spelletje om het samenspelen en het vrijlopen mee te beoefenen.
Variaties:
1 ) De pilon kan door allerlei voorwerpen vervangen worden. Heel voor de hand liggend is het om een losse korf op de grond te leggen, waarbij het dan de bedoeling is om de bal in de mand te mikken.
2 ) Om het scoren moeilijker te maken, kan er ook een keepster aangewezen worden, die wel in de cirkel mag komen.
3 ) Paalbal. De burcht is nu vervangen door een korfbalpaal. In de cirkel staat net als bij variatie 2. een verdedigster. De bal moet tegen de paal geworpen worden. Let erop dat er niet te hard gegooid wordt in verband met omvallende palen.
4 ) Maak bij een vrij grote groep 2 vakken. Het spel verloopt dan net als bij zaalkorfbal, met wisselen na twee punten.
5 ) Handbal, waarbij dribbelen met de bal is verboden. Er worden aan de beide einden van het veld twee doelen gemaakt, met daarin een keepster. Er is een halve cirkel op circa 8 meter van het doel, waarin de overige speelsters niet mogen komen.
6 ) Burchtbal met rugbyspelregels. Een variant geschikt voor een gezellig weekend, een sportmiddag, of als het een keer verschrikkelijk slecht weer is en er van 'serieus trainen' nauwelijks sprake kan zijn. Ook al regende en sneeuwde het nog zo hard, dit spel -waarbij je ook tegen de bal mag schoppen, je je tegenstandsters vast mag pakken en je mag lopen met de bal -kon ons bij mijn oude club wel warm houden. Voor kinderen is dit spel minder geschikt.
In het kort: een drietal moet elkaar de bal in een vierkant toespelen. Dat is lastig ja, want er ontbreekt steeds eentje...
Organisatie: drie speelsters gaan in een denkbeeldig vierkant staan op circa acht meter van elkaar. Eén hoek blijft onbezet. De middelste (nummer 2) van de drie heeft de bal.
Het is de bedoeling om de bal steeds langs de lijnen van het denkbeeldige vierkant met de bal in handen moet twee 'gemakkelijke' afspeelpunten hebben. Nummer 2 speelt naar keuze de bal naar nummer 1 of naar nummer 3, ter wille van de uitleg: naar nummer 3. Nu moeten de speelsters er voor zorgen dat nummer 3 ook weer twee 'gemakkelijke' afspeelpunten heeft (langs de lijnen van het vierkant). In dit geval moet nummer 1 daar dus voor zorgen, die moet naar de lege hoek van het vierkant sprinten zodra zij ziet dat nummer 3 de bal krijgt. Nu is het de beurt aan nummer 3 om af spelen (de situatie is nu zoals in het tweede figuurtje). Stel dat zij kiest voor nummer 1. Nummer 2 zal nu moeten sprinten naar de plek waar nummer 1 net vandaan is gekomen, zodat nummer 1 hierna ook weer twee afspeelpunten heeft. Op het moment dat nummer 1 de bal ontvangen heeft, is de situatie (als nummer 2 inderdaad hard gelopen heeft) zoals in fig. 3. Stel dat nummer 1 de bal nu weer terugspeelt naar nummer 3. Dan is het weer de beurt aan nummer 2 om te lopen enz.
In het kort: oefening waarbij het accent ligt op het wegdraaien van de tegenstandster.
Organisatie: per viertal een bal. Er zijn twee vaste aangeefsters die ongeveer 12 meter uit elkaar staan. Eén van de aangeefsters heeft de bal.
a ) Aanvalster A staat ergens tussen de beide aangeefsters. Verdedigster V speelt tegen haar. A speelt voortdurend samen met de twee aangeefsters die stil blijven staan. A mag meerdere keren achter elkaar naar dezelfde aangeefster spelen. V probeert de bal te onderscheppen. Na circa 45 seconden wisselen van functie.
b ) Als a., maar nu mag de aanvalster niet twee keer achter elkaar naar de zelfde aangeefster spelen. De verdedigster probeert weer de bal te onderscheppen, maar als A de bal ontvangen heeft, dan laat ze A de bal wel gemakkelijk afspelen naar de volgende aangeefster. De essentie van deze oefening is dat A moet proberen zich in een betrekkelijk kleine ruimte vrij te spelen van de verdedigster die haar voortdurend volgt. Vertel dat de aanvalster niet in één tempo moet lopen, en dat ze plotseling van looprichting moet veranderen om vrij te lopen (kappen en draaien).
c ) De oefening is hetzelfde als bij a., maar de opstelling wordt gewijzigd (zie figuur). De aanvalster moet achter de lijn blijven, die op 5 meter van de aangeefsters ligt. Om zichzelf vrij te spelen mag ze in alle richtingen lopen.
Variatie: oefening c. is voor velen eigenlijk al knap lastig. Om het iets gemakkelijker voor de aanvalster te maken, kun je beide aangeefsters een bal geven. Of: laat de beide aangeefsters ook samenspelen, de verdedigster weet dan niet hoe ze zich het beste kan opstellen, omdat ze niet weet wie de bal heeft.
d ) Leg nog een lijn uit, evenwijdig aan de andere met drie meter tussenruimte. Verder als c., maar nu heeft de aanvalster slechts een drie meter brede strook waar ze niet buiten mag komen. Het komt er nu wel heel erg op aan om goede scherpe bewegingen te maken, het tempo te wisselen enz. Een diepe bal is nu immers onmogelijk! De verdedigster laat de aanvalster wel de bal weer naar de aangeefster toe spelen (omdat het in deze oefening om het vrijlopen gaat).
e ) Als d., maar nu maakt de verdedigster ook het afspelen van de bal door de aanvalster naar de aangeefsters moeilijk. De aanvalster kan -om de bal goed af te spelen -kiezen uit een bovenhandse slingerworp, uit pivoteren enz.