Tennisoefeningen
In middenzone staan potjes/maak je een duidelijk vak
- Kinderen staan op 1e witte lijn en zenden onderhands de bal in het vak
- Als dit goed gaat, 2e lijn proberen
- Om de beurt:
- als er meer dan 2 kinderen zijn dan 3e aan de overkant en probeert bal na de bots terug te sturen ("verdedigen")
- Zorgen voor opengedraaide houding, bal met gestrekte arm raken, bal op de juiste plaats laten vallen, uniturn,...
Kind A aan de overkant, Kind B weggedraaid met voeten op de stippen.
- Kind A rolt de bal onder het net door, tussen de potjes richting kind B.
- Als de bal bijna bij kind B is, stapt het met (voor een rechtshandig kind) zijn linkervoet naar de derde stip en neemt het de bal van de grond.
- Legt bal in emmertje achter zich.
- Herhaal dit tot de 10 ballen aan de overkant allemaal gerold en in de emmer zitten, daarna wisselen.
- Eventueel wedstrijdje van maken tegen andere teams
- Kind gooit onderhands naar middenzone waar kind 2 staat.
- Kind 2 vangt de bal en zet een groen potje (juist) of rood potje (fout) als de bal botst.
- Leren om te herkennen of een bal in of out is.
Kinderen staan per 2 opgesteld op een treintje.
- Kind A geeft bal aan vanuit onderhandse opslag naar kind B
- Speel rally van 10 ballen, bal weg -> gewoon doortellen
- Bij 10 roep je stop, ga je potje zetten en speel je verder
- Team met meeste potjes wint
- Eventueel uitbreiden met hoepel leggen voor elk kind, 1 keer in hoepel ander is een potje
- Samenwerking is belangrijk!
Zet aan de achterlijn een bak met ballen.
- De spelers starten met een bal in de hand en rennen naar de twee hoedjes die het dichtst bij het net zijn.
- Ze staan stil tussen de hoedjes en proberen de bal vanaf daar in de emmer te gooien.
- Gelukt. Dan rennen ze terug naar de ballenbak. Pakken een nieuwe bal en rennen naar de twee hoedjes in het midden om vanuit daar opnieuw de bal in de emmer te gooien.
- Mislukt. Dan rennen ze terug naar de ballenbak. Nieuwe bal en proberen het opnieuw op dat level.
- Degene die het eerste de drie levels heeft gehaald, wint.
Afsluiting van de les: dubbelen
- De spelers gaan tegenover elkaar staan.
- Bij iedere speler staan 4 pionnen.
- Het doel is dat je met de service probeert de pionnen van je tegenstander in één keer om te slaan.
- Je krijgt telkens 2 ballen om pionnetjes te raken.
- Zijn alle 4 de pionnen om dan heb je gewonnen.
- Je slaat om de beurt twee ballen. Heb jij geslagen dan is je tegenstander aan de beurt.
- De speler staat in het midden van het achterveld.
- Zijn/haar racket ligt op de achterlijn.
- Vijf tennisballen liggen verspreid.
- De speler rent zo snel als mogelijk naar de ballen en brengt deze één voor één naar het racket.
- Hoe snel liggen alle vijf de ballen op het racket?
- Gebruik een stopwatch om de tijd bij te houden.
Zet de spelers in een rij naast elkaar.
Ongeveer 1 meter voor hen op de grond ligt een tennisbal.
Ongeveer 1 meter voor hen op de grond ligt een tennisbal.
- Laat ze de voeten iets uit elkaar zetten.
- Snelle looppas -dribbelen- op de plaats.
Op aangeven van de trainer doen ze tijdens het dribbelen:
- Handen op de knieën.
- Handen op tenen.
- Handen op schouders.
- Handen naar voren.
- Handen in de lucht
- Als de trainer Bal! roept, pakken ze zo snel mogelijk de bal.
- Herhaal en gooi de commando’s door elkaar voor de afwisseling.
- Laat de spelers in een rij op de baseline staan.
- Tussen de zijlijnen staan 7 pionnen.
- Laat de spelers één voor één om de pionnen heen shufflen. Belangrijk dat ze hun gezicht richting het net houden.
- Ze shufflen dus zijwaarts voor- en achteruit.
- Bij het net aangekomen, joggen ze langs de zijlijn terug naar de baseline en sluiten weer bij de groep aan.
- Laat de spelers in een rij achter de baseline staan.
- Laat de spelers één voor één side shuffles doen, tussen de zijlijnen, richting het net.
- Bij het net aangekomen joggen ze langs het net, tussen de zijlijnen aan de andere kant en langs de baseline terug om weer aan te sluiten in het rijtje.
- Herhaal de oefening een paar keer.
De kinderen spelen zelf de bal onderhands of bovenhands op en proberen rechtdoor een rally te behalen van de hoeveelheid die er op de spelkaarten staan aangegeven.
- Een 4 is vier keer overspelen
- Een plaatje (boer, vrouw en koning) telt voor 5
- Een aas is voor 2
- Een joker is een gelukskaart, daar moeten ze alleen maar opspelen, want hij telt voor 1. Deze moet uiteraard wel in zijn.