Tennisoefeningen
- de spelers staan met 4 m uit mekaar, spelen mekaar de bal toe en vangen deze met gekruiste armen.
- spelers staan op een afstand van 1 a 1,5 meter achter elkaar.
- de voorste speler staat in spreidstand en houdt daarbij de armen zijwaarts gestrekt.
- de bal kan nu door de achterste speler lang links of recht onder of over de arm geworpen worden.
- de partner moet deze vangen zonder de bal valt.
- Bal wegrollen en met de onderarm stoppen
- Bal wegrollen en met het zitvlak stoppen
- Bal wegrollen en met het voorhoofd stoppen
- Idem als de vorige oefeningen, maar er wordt nu eerst 1 x rond de bal gelopen
- Armen voorwaarts gestrekt voor het lichaam houden en de bal snel tussen de handen slaan
- Armen opwaarts gestrekt en de bal tussen de handen slaan
- Bal voor het lichaam met “gibbonarmen” over en weer spelen
- Over de lengte van de sporthal dribbelen en geen enkele lijn met de voeten of met de bal raken
- Over 4 m snel dribbelen, tussen de benen dribbelen en snel van richting veranderen
- Over 4 m snel zijwaarts dribbelen tussen de benen dribbelen en van richting veranderen
- 4 à 5 m rugwaarts dribbelen met richtingsveranderingen
- Bal met de voet van de grond houden
- Bal met de dij van de grond houden
- Bal met het hoofd van de grond houden
- A en B houden de strandbal in de lucht terwijl zij elkaars bal proberen weg te slaan
- A werpt de bal, B speelt met de eigen bal de bal onderhands terug •
- A werpt de bal, B speelt de bal één of meer keer naar boven en speelt de bal dan terug
- A werpt de bal, B speelt de bal over het eigen hoofd, maakt een halve draai en speelt de bal rugwaarts terug naar A
- A werpt de bal, B speelde bal naar boven maakt een hele draai en speelt de bal terug
- Speler a werpt bal A naar speler B.
- Deze speelt bal A hoog, werpt zijn eigen bal B naar speler A en vangt daarna bal A
- 2 spelers houden tegelijk 2, 3 of meer ballonnen in de lucht
- 2 spelers houden tegelijk 2 ballonnen in de lucht maar moeten elk de ballonnen afwisselend spelen
- de spelers trachten elk hun eigen ballon in de lucht te houden, maar trachten de ballon van de andere op de grond te slaan
- speler A staat op 3m van speler B. Hij slaat de ballon naar boven , loopt rond B en slaat de ballon terug naar boven.(5 x of 10 x naar gelang het niveau)
- Ballon hoog slaan en terug vangen
- Ballon hoog slaan en terug vangen boven het hoofd
- Ballon hoog slaan en terug vangen boven het hoofd met sprong
- Ballon met de linker hand in de lucht houden
- Ballon met de rechter hand in de lucht houden
- Ballon afwisselend met de linker en rechter hand in de lucht houden
- Ballon op de handrug in even wicht houden en ermee door de zaal wandelen
- Ballon op een vingertop in evenwicht ouden
- Ballon op het hoofd in evenwicht houden
- Ballon afwisselend met linker en rechter hand in de lucht houden
- Er wordt gewerkt in viertallen op een ‘hele baan’. Twee teams van twee leerlingen.
- Volgens de tiebreak telling wordt een dubbelspel wedstrijd gespeeld.
- Na enige tijd stopt de docent het spel: het team dat op dat moment voorstaat, heeft gewonnen.
- Bij gelijk spel, het winnende punt.
- Een winnend team zoekt vervolgens (willekeurig) een ander winnend team op om een volgende wedstrijd te spelen op een veld naar keuze.
- Hetzelfde geldt voor de verliezende teams.
- Het (eventuele) voorbeeld van de docent laat nogmaals de uitleg van een tie break zien en mogelijke opstellingen.
- Extra opdracht: de studenten proberen een bewuste basistactiek te kiezen om het de tegenstander moeilijk te maken.
- De keuze voor een basistactiek wordt gemaakt op basis van ‘wat het team zelf goed kan’ in combinatie met ‘wat de tegenstander niet zo goed kan’
- Er wordt (samen-)gewerkt in viertallen, twee teams van twee spelers.
- Alle spelers starten op hun eigen achterlijn (side by side).
- Er wordt een tie break gespeeld.
- Laat de studenten eerst overleggen (ontdekken of op basis van voorkennis) over de ‘service volgorde’ in het dubbelspel.
- Begeleidt deze discussie als docent.
- Het viertal probeert eerst een vast slagenpatroon af te werken: bovenhandse service, return op de service, twee extra ballen.
- Als dat lukt, mag het punt tegen elkaar uitgespeeld worden.
- Welk team wint de tie break?
- Extra opdracht: het af te werken slagenpatroon wordt moeilijker, aangezien we in een ‘one up’ opstelling spelen. (= een speler aan het net en een speler achterin)
- De docent komt kort terug op de vorige les.
- Wat hebben we gedaan en wat heb je geleerd?
- De docent legt uit dat we vandaag technisch gezien inzoomen op forehands en backhands, tactisch op het opbouwen van een punt en de opstelling in dubbelspel en in het algemeen op samenwerken en overleg.
- Per tweetal wordt geprobeerd over te spelen, waarbij elke student probeert de ander op te jagen door ruimte te creëren en de bal in de ruimte te slaan.
- De nadruk ligt echt op proberen.
- Naast de ruimte te gebruiken, kunnen zij experimenteren met harder slaan, de bal eerder nemen en bewust vertragen van het spel.
- De docent geeft verschillende baanlengtes aan (middels de aanwezige belijning in de zaal) om te laten ervaren hoe hard/zacht/hoog/laag/diep/ondiep geslagen moet worden om samen over te kunnen spelen binnen deze opdracht.
- Nadat de bal twee keer is fout geslagen, wisselt het tweetal met het wachtende tweetal op hun baantje.
- De studenten die wachten kunnen de opdracht controleren en in gedachten ‘mee tennissen’
- Er wordt gewerkt in tweetallen.
- De bal wordt met een onderhandse (forehand) service in het spel gebracht
- De studenten spelen met forehands naar elkaar, waarbij de hoogte (onder toverkoord door) en diepte (krant) gecontroleerd wordt.
- Elke keer als de krant geraakt wordt, krijg je een punt.
- Wie heeft de meeste punten na X tijd?
- Het voorbeeld van de docent laat balans (‘stevig staan’) en de vorm van een ‘rustige zwaai’ zien.
- Extra opdracht er liggen drie verschillende kranten voor de studenten. (links-midden-rechts)
- De docent komt kort terug op de vorige les.
- Wat hebben we gedaan en wat heb je geleerd?
- Het ging om serveren en retourneren en de ervaring dat tennis helemaal niet zo moeilijk is en best intensief kan zijn.
- De docent legt uit dat we vandaag technisch gezien inzoomen op forehands en backhands, tactisch op het opbouwen van een punt en de opstelling in dubbelspel en in het algemeen op samenwerken en overleg.
- Per tweetal wordt geprobeerd over te spelen, waarbij elke student probeert de ander op te jagen door ruimte te creëren en de bal in de ruimte te slaan.
- De nadruk ligt echt op proberen.
- Naast de ruimte te gebruiken, kunnen zij experimenteren met harder slaan, de bal eerder nemen en bewust vertragen van het spel.
- De docent geeft verschillende baanlengtes aan (middels de aanwezige belijning in de zaal) om te laten ervaren hoe hard/zacht/hoog/laag/diep/ondiep geslagen moet worden om samen over te kunnen spelen binnen deze opdracht.
- Nadat de bal twee keer is fout geslagen, wisselt het tweetal met het wachtende tweetal op hun baantje.
- De studenten die wachten kunnen de opdracht controleren en in gedachten ‘mee tennissen’
- Het voetenwerk is een belangrijk onderdeel in tennis.
- Door goed voetenwerk kunt u snel bij de bal zijn, waardoor u de bal kunt terugslaan.
- Het voetenwerk bestaat uit meerdere onderdelen.
- Zo kunt u voorwaarts en achterwaarts bewegen, maar ook zijwaarts bewegen.
- Het is van essentieel belang dat u, na het slaan van de bal, terugbeweegt naar het midden van de tennisbaan, omdat u dan een betere uitgangspositie heeft.
- Het allerbelangrijkste onderdeel van het voetenwerk is het maken van een splitstep.
- Een splitstep maakt u op het moment dat de tegenstander de bal slaat.
- Een splitstep is een kleine sprong die u maakt.
- Uw voeten komen nauwelijks van de grond af.
- Wanneer uw voeten weer op de grond geland zijn is het van belang dat uw lichaamsgewicht verplaatst naar beide benen.
- Daarnaast kunt u bewegen door de ‘zij-sluitpas’ en de ‘cross-overpas’ te gebruiken.
- De zij-sluitpas wordt veel gebruikt, omdat u na het slaan van de bal meteen kan terugbewegen naar het midden van de baan, terwijl uw hele lichaam gericht is richting het tennisnet.
- Hetzelfde geldt voor de ‘cross-over pas’.
- Warm je spieren geleidelijk op.
- Tijdens je warming-up moet je het warm krijgen, een beetje gaan zweten en een licht versnelde ademhaling krijgen, maar je mag niet te moe worden.
- Speel zoveel mogelijk in op de activiteiten tijdens de training.
- Stem de oefeningen en de lengte van je warming-up hier op af.
- Een uurtje recreatief dubbelen vraagt een andere voorbereiding dan een belangrijke wedstrijd.
- Als je een wedstrijd speelt, doe dan een complete warming-up voor je de baan op gaat.
- Gebruik de inspeeltijd net voor de wedstrijd om lange slagen te oefenen en de zwakke punten van je tegenstander te ontdekken.
- Draag (vooral bij koud weer) een trainingspak tijdens de warming-up en trek dat pas kort voor je echt gaat spelen uit.
- Zo kun je de hogere lichaamstemperatuur vasthouden.
- Besteed meer aandacht aan de warming-up bij koud weer, als je onregelmatig wedstrijden speelt of als je ouder wordt. In die situaties heb je meer kans op blessures.
- Als je ’s ochtends een training of wedstrijd hebt, besteed dan wat meer tijd aan je warming-up.
- ’s Morgens ben je minder soepel dan ’s middags of ’s avonds.
- Start je training of wedstrijd binnen 5 tot 10 minuten na de warming-up.
- Wacht je langer, dan gaat het effect van je warming-up verloren.