Voetbaloefeningen
- Speler 1 (rood) speelt bal naar speler 2 (blauw) door de pionnen (steekpas)
- Speler 2 speelt bal door naar speler 3 (rood) ondertussen doet speler 1 een zijdelinkse beweging tussen de latten (zonder bal)
- Speler 3 (rood) speelt bal naar speler 4 (blauw) door de pionnen (steekpas)
- Speler 4 speelt bal door naar speler 1 (rood) ondertussen doet speler 3 een slalom beweging tussen de pionnen (zonder bal)

Kaats oefening Bayern München jeugd
- Speler 1 speelt de bal door het vak heen naar de overkant en sluit dan aan bij een speler aan de zijkant.
- Speler 2 op de teentjes kaatst de bal naar de rechte zijkant.
- Speler 3 kaatst terug op speler 2 en speler 2 speelt hem weer door op speler 4 en dan ga je de andere kant weer op.
Aandachtspunten:
- Teentjes
- Kaats
- Snelheid in het spel houden

- Je maakt twee groepen.
- Deze groepen hebben 1 bal.
- De voorste persoon gaat het vierkant dribbelen rond het vierkant.
- De rest van de groep is in een loop vorm aan het rond rennen.
- Wanneer de bal weer bij de voorste persoon is mag die starten.
- De gene die is geweest sluit achter aan aan.

- Maak hele kleine veldjes
- Zo leren ze voetballen op een kleine ruimte
- En om niet te panikeren als ze in balbezit zijn

- Afwerking na diepe bal 45
- Aandacht
- 2b mag pas vertrekken na pas 3
- Voorzet 45 zonder oog-contact met spits
- Kegels kunnen gebruikt worden als buitenspel-lijn
Wisselmogelijkheden
- Pas van D in de loop van F
- Doorschuiven A-F

Treintje/slangetje
Kinderen gaan in een rijtje een rondje rennen als de trainer de naam van de achterste zegt gaat de achterste van het rijtje naar voren proberen te sprinten
(speler rood gaat naar voren.)
extra:
Sprong - Alle kinderen springen op hun plek
grond - Alle kinderen raken de grond aan.
Kinderen gaan in een rijtje een rondje rennen als de trainer de naam van de achterste zegt gaat de achterste van het rijtje naar voren proberen te sprinten
(speler rood gaat naar voren.)
extra:
Sprong - Alle kinderen springen op hun plek
grond - Alle kinderen raken de grond aan.
- Je speelt 8 tegen 4.
- Hierbij ligt de essentie op bal veroveringen.
- Elk groepje van 4 speelt 2 minuten een positie spel.
- De gene die verliest doet 3 rondjes, de gene die tweede is 2 rondjes en de gene die wint doet er 1.
Dit doe je 2 sessies.

- Je speelt een pass trap.
- Deze begint vanuit een ingooi.
- A gooit B in, B kaatst hem uit naar A.
- A speelt C in en laat hem vallen voor B.
- B speelt E in, E speelt D in en laat hem vallen voor E, E geeft een lopende bal tussendoor.

- Je speelt 3 tegen 3 met sprinten om het veld in te komen.
- Hierbij kan je de kaatser die aan de zijkant staan gebruiken om te spelen.
Coach momenten:
- Hoog druk
- Diepte in je spel.
- Spits in spelen die bal vast kan houden.
- Effectief zijn.

- Aan ieder potje staat een speler.
- Bij de eerste oefening past speler naar de andere en draait hij open en past hij diagonaal.
- Bij de variant doen ze overal een 1-2.

- Wedstrijdvorm 4 tegen 4 op en kleine ruimte.
- De spelers zullen hierdoor wat rustiger leren zijn aan de bal als ze een kleine ruimte hebben en de tegenstander druk zet.

- Je zorgt er voor dat je 1 spits hebt en twee naar binnen gekomen buiten spelers.
- De nummer 10 speelt de spits in waarbij de spits twee keuzes heeft.
- Of hem in 1 keer diep spelen
- Of heb terug leggen op de uitgezakte buiten speler.
- Deze speler geeft de bal dan hoog over naar de diep gaande buiten speler.
